Voor het stof erover neerdaalt, houdt CYRILLE OFFERMANS de volumineuze Geschiedenis van de literatuur in Limburg tegen het licht. “Je kunt ook van je omgeving houden zonder die te idealiseren.”

Het was onvermijdelijk dat de auteurs van Geschiedenis van de literatuur in Limburg ook over elkaars werk zouden schrijven. Zo noemt Ben van Melick het door Wiel Kusters en Jos Perry gezamenlijk geschreven Versteende wouden (1999) “een boek met de status van een standaardwerk.” Terecht, wie iets wil weten over ‘de geboorte’ – en de ongelukkige lotgevallen – ‘van het Limburgse chauvinisme’ kan niet om deze veel te onbekende studie heen.

Voor Perry beginnen die lotgevallen bij Felix Rutten, die in een roman uit 1914 de mijn afschildert als het absolute Kwaad. De mijn ondergraaft de Limburgse identiteit, maar is tevens de bron van het verlangen naar het verloren, o zo lieflijke ‘eigene’. Jacques van Ginneken, hoogleraar te Nijmegen, deed daar omstreeks diezelfde tijd een pseudowetenschappelijk schepje bovenop dat voor het gekrenkte zelfbewustzijn van talloze regionale auteurs van beslissende betekenis zou blijken: de Limburgers zouden “lichthartiger en vrolijker, veel beweeglijker, veel verantwoordelijker, maar ook veel rijker van geest” zijn dan “de Hollanders”.

Over die identiteitsproblemen schreef ook de Amsterdamse hoogleraar Joep Leerssen het nodige. Uiteraard niet in dezelfde termen als Van Ginneken, al kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het heilloze, door Perry kritisch geanalyseerde chauvinisme bij Leerssen weer hier en daar onverschrokken de kop opsteekt. Als voorzitter van De Werkgroep Erkenning Limburgs als Streektaal typeerde hij het Limburgs bijvoorbeeld als “de meest afwijkende en de meest levendige streektaal die er in het Nederlandse taalgebied aangetroffen kan worden; (…) het vormt binnen de regio het medium van verkeer met de overheid, wordt courant gebruikt in het openbare leven, en in de culturele sfeer.”

Maar dat courante gebruik in het openbare leven was nu juist een symptoom van het ongeciviliseerde, gesloten, naar binnen gerichte karakter van veel Limburgers, een bron van ergernis voor alle niet-dialectsprekers en alle ‘Hollanders’, en voor mij halverwege de jaren zestig een belangrijke reden om ergens te gaan studeren waar de kans om samenklittende Limburgers tegen te komen zo klein mogelijk was. Ik kon toen onmogelijk bevroeden dat een halve eeuw later een literatuurgeschiedenis geschreven zou worden waarin, met een beroep op het ‘brede literatuurbegrip’ van Leerssen, de zangers van Wie sjoeën os Limburg is en Doe bis mien maedje nog eens literair voor vol zouden worden aangezien.

Verzet tegen dat benauwende provincialisme – aldus Van Melick – kwam na de Tweede Wereldoorlog uit Heerlen, “het vitale centrum van de Mijnstreek”, waar de katholieke monocultuur al decennia door nieuwkomers was doorbroken. Een hoofdrol was er weggelegd voor het culturele maandblad Galerie Zuid, hoewel dat alweer binnen een jaar (in ’54) zou verdwijnen. De belangrijkste namen: beeldend kunstenaar Nic. Tummers (later ook “docent, publicist, PvdA-politicus, moderne-architectuurhistoricus en archivist van de sporen van de twintigste-eeuwse avant-garde in Limburg en omstreken”), dichter/journalist Willem K. Coumans, dichter Marko Fondse en prozaïst Oscar Timmers, die in de jaren zeventig en tachtig als J. Ritzerfeld belangrijke verhalen en romans zou schrijven.

Behartigenswaardige beschouwingen wijdt Van Melick elders aan Ton van Reen, Wiel Kusters, Frans Budé, Huub Beurskens en Emma Crebolder. Veel aandacht schenkt hij aan de veelzijdige, volstrekt originele, jonggestorven dichter en vertaler Pé Hawinkels – een fikse tik op de vingers van Hugo Brems, auteur van het corresponderende deel van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, waarin Hawinkels niet één keer genoemd wordt. Ook veel sympathiserende aandacht voor de oude, eigenzinnige bard Leo Herberghs, ‘Zuid-Limburgs dichter’ bij uitstek, hoewel zijn landschap niets heeft van het kitscherige Arcadië uit de dialectliteratuur.

Een belangrijke les: literatuur van niveau heeft altijd iets weerbarstigs. En nog een les: je kunt blijkbaar ook van je omgeving houden zonder die te idealiseren. Zo kun je ook je voordeel doen met deze Geschiedenis van de literatuur in Limburg zonder het eens te zijn met het daaraan ten grondslag liggende concept.

Dit is het laatste deel in een reeks van vijf over Geschiedenis van de literatuur in Limburg.