Lin Jong (Amsterdam, 37) is eerste violiste in het Strauss-orkest van André Rieu. Haar man Ruud Merx (Bocholtz, 37) speelt trombone in datzelfde orkest. “Doen waar je goed in bent is kiezen voor de weg van de minste weerstand.”

‘We zitten niet te faken in het Strauss-orkest’

Lin: “Als kind van een jaar of zeven hoorde ik vioolconcerten van Beethoven en Bruch. Ik was er kapot van al had ik nog nooit een viool in handen gehad. Ik moest en zou de noten en de muziek hebben en die heb ik ook gekregen. Daar moet ik nog wel eens aan denken.”

Ruud: “Als jongetje van vier was ik al gek van muziek. Als er iemand buiten een wijsje floot, dan pingelde ik net zo lang op de piano tot ik het na kon spelen. Mijn gehoor is zeer goed ontwikkeld. Bij mijn grootouders hing een foto van mijn opa met zijn sousafoon, die maakte veel indruk op me. Met zo’n instrument scoor je meteen. ”

Lin: “Na de scheiding van mijn ouders kwamen we in Eindhoven terecht. Aan de Vrije School was een vioolleraar verbonden. Heel bijzonder. Veel kinderen speelden cello of viool. Ik had een uur per week les en de leraar meende dat ik zoveel talent had dat hij me naar de Yehudi Menuhin School in Londen wilde sturen. Maar daar vond mijn moeder me te klein voor.”

Ruud: “Op de muziekschool van Simpelveld kreeg ik pianoles. Het was saai, want het ging vanzelf, ik hoefde er niet veel voor te doen. Als iemand me in die tijd had gedwongen meer te repeteren was ik er echt mee gestopt. Doen waar je goed in bent is kiezen voor de weg van de minste weerstand, hè. Ik heb daar nóg last van. Als ik les geef, dan moet ik me soms heel bewust verplaatsen in het feit dat muziek spelen moeilijk voor iemand kan zijn.”

Lin: “We verhuisden door naar Hunsel bij Weert. Compleet met pleegkinderen waren we met zijn twaalven en allemaal hadden we wel iets van muziekles. Na een jaar of twee had ik mijn buik vol van vioolles. Ik was ontzettend lui. Spelen vond ik wel leuk, maar ik deed het te weinig. Op de middelbare school was ik dan weer het enige meisje dat viool speelde. In een popgroep zelfs die Regent Street heette.”

Ruud: “De broer van mijn vader had een boerderij in Bocholtz. Ik vond het geweldig om er te helpen. Op de tractor vergat ik alles, ook de muziek.
Ik weet nog goed dat we net stro hadden binnengehaald toen ik de mannen van de harmonie in hun zwarte kostuums voorbij zag komen. De fanfare is de zeem van de Limburgse samenleving hè. Mijn tromboneleraar Wil Huppertz sr. stapte uit een auto met mijn kostuum en instrument. ‘Laat dat jong toch, dat wordt nooit wat,’ zeiden ze vaker tegen hem. Maar hij heeft me tot en met de toelating aan het Conservatorium begeleid.”

Lin: ,,Uiteindelijk heb ik er hard voor moeten werken. Ik heb examen gedaan voor uitvoerend musicus. Ik was best goed in moderne muziek, maar je moet toch een bepaald type zijn: continu optreden, je bewijzen op concoursen, het is echte topsport en daar was ik eigenlijk niet geschikt voor. Ik ben best gestresst en als ik iets doe dan moet het voor honderd procent goed zijn. Ik wilde altijd beter zijn dan de rest.”

Ruud: “Die drang is mij helemaal vreemd. Als er ongein is, sta ik vooraan. Dat zie je ook op de bühne. Wel gedoseerd hè. Je moet rekening houden met de uitstraling van het orkest en André Rieu. Je maakt daar deel van uit. We stralen iets uit van een perfecte wereld.”

Lin: “Een soort sprookje.”

Lin: “Ik zat in het tweede of derde jaar op het Conservatorium en ik hoorde dat André Rieu een violist zocht voor het Maastrichts Salonorkest. Een schnabbel eigenlijk. We speelden vooral in Limburg, niet meer dan een paar keer per jaar. Toen waren er vier violen, nu zijn het er veertien. Het orkest bestond uit hooguit twaalf man, nu zijn dat er vijftig. In 1994 ging heel Nederland plat met Second Waltz, Duitsland volgde in 1996, daarna Frankrijk, in 1997 Amerika en in 2001 Japan. André vroeg of ik alles mee wilde doen. Ik vond het leuk en bovendien wist ik dat het niet makkelijk zou zijn om ergens anders mijn geld te verdienen. Mijn ex bijvoorbeeld is een zeer goede cellist maar hij heeft nooit een vaste baan kunnen krijgen. Ik was er al bij voordat André beroemd werd, ben meegegroeid. We speelden in alle theaters, in het Concertgebouw, daarna in Duitsland. Dat is wat. Je hoort wel eens dat het allemaal niks voorstelt, maar die mix van klassiek en lichtklassiek, van entertainment en show wordt ontzettend gewaardeerd door het publiek. Mensen leven er echt van op. En het doet allemaal niets af aan mijn passie voor klassieke muziek.”

Ruud: “Ik was bezig met het opzetten van een eigen lespraktijk toen André me belde. Hij woonde nog op Daalhof toen ik bij hem thuis moest voorspelen. Hij stond zich boven te scheren of zo. Zeg, moet je niet inspelen, riep hij naar beneden. Ik: eh, neuh. Later speelde ik een stukje uit Second Waltz, dat ik uit mijn hoofd kende. Hij wilde vooral horen hoe flexibel ik was. Na een keer of drie meespelen met het orkest, vroeg hij of ik mee wilde doen. Ik zag dat dit tot immense hoogten zou kunnen groeien. Eerst was er het feestje goud. Toen het feestje platina. Toen het feestje dubbel platina. Toen het feestje driedubbel platina.”

Lin: “Eind 1995 kwamen we voor het eerst naast elkaar in de bus te zitten. Van Stadskanaal naar Maastricht.”

Ruud: “In die vier uur heb ik meer van mezelf laten zien dan in de acht jaar in de relatie die ik toen had.”

Lin: “Na afloop van een concert in Sittard raakten we eens de tijd kwijt in een auto op de Markt. Totdat iemand op de ruit tikte en vroeg waar hij zich kon inschrijven voor de Kennedymars. Bleek het half zeven ’s morgens te zijn.
In 1996 kreeg André een award in Monaco. Doorgaans bepalen we in het hotel wie bij wie op de kamer slaapt, mannen bij mannen en vrouwen bij vrouwen in steeds wisselende samenstelling. Ruud meldde luidkeels een nieuw koppel aan: Merx-Jong. Er ging een golf van verontwaardiging door het orkest. Wij vormden het eerste koppel. Nu zijn er zes in totaal, geloof ik. Opvallend genoeg hebben drie Limburgse koperblazers een relatie met blonde niet-Limburgse violistes.”

Ruud: “Hannibal Lector zei al in The Silence of the Lambs: ‘Je begeert datgene waar je mee omgaat, datgene wat je elke dag ziet.’ Als je drie weken achter elkaar weg bent, leer je elkaar beter kennen dan wanneer je elkaar elke dag vluchtig op het schoolplein ziet. Veel onderweg zijn heeft ook wel een voordeel dat mensen met kinderen niet hebben: je hebt meer tijd voor je relatie. Je haalt dingen bij elkaar boven die blijven liggen als je niet samen onderweg bent.”

Lin: “We zijn nu elf jaar samen, we zijn allebei muzikant en begrijpen daarom veel van elkaar. Sinds we kinderen hebben, werken we minder. Als we samen onderweg zijn, geeft dat nooit problemen. We sluiten ons ook niet af. Soms is het goed als je alleen weg bent, soms is het goed dat je juist samen bent, gemiddeld zal dat zo´n veertig tot vijftig dagen per jaar zijn.”

Ruud: “In het orkest vormen strijkers en blazers geen aparte groep. Op het Conservatorium zag je dat vroeger wel. Cellisten en violisten kwamen uit de gegoede stedelijke families. Blazers zijn wat boerser, biertje erbij en zo.”

Lin: “Blazers opereren meer in groepsverband. Strijkers zijn eerder solistisch van aard.”

Ruud: “Vanaf 2003 nam het aantal concerten toe. Onze zoon Oscar zat er aan te komen en André stelde zelf voor dat mensen met kinderen parttime konden werken. Daar hebben we meteen gebruik van gemaakt. Ik wil een andere vader zijn dan de vaders die ik om me heen zie. Binnenkort gaat Lin op tournee door Frankrijk. Dan ben ik vijf dagen thuis met de kinderen. Daar geniet ik van, dat brengt mijn leven in balans.”

Ruud: “De uitdaging zit hem in het spelen zelf, niet in het repertoire. Ik doe mijn klapper bijna niet meer open. We doen nu een stuk waarin vier hoorns zitten. We hebben geen hoornist dus die stemmen verdelen we over het koper. Het is een uitdaging om dat zo goed mogelijk te doen. Je wil dat het helemaal af is. Dat is nog niet zo eenvoudig want in die hallen waar wij spelen is nauwelijks akoestiek. Je hoort anderen niet, ik hoor mezelf amper. Het gaat om de afwisseling in al het andere dan het repertoire.”

Lin: “Buiten het orkest spelen we zelden samen, er is geen muziek voor viool en trombone. Tijdens de bruiloft van mijn zus hebben we samen het Avé Maria gespeeld.”

Ruud: “Dan merk je dat je elkaar ook goed aanvult met muziek. Dat zit hem in talent. Als Lin een amateur zou zijn geweest dan was al haar energie gaan zitten in het vasthouden van haar viool en dan had ik me daarbij aan moeten passen. Als je kan spelen alsof je tegen elkaar praat dan kun je pas communiceren.”

Lin: “Je moet boven een stuk kunnen staan.”

Ruud: “Iemand die wéét dat wij man en vrouw zijn raakt daardoor misschien geëmotioneerd, wij niet. We speelden gewoon het Avé Maria. Het is werk, je relatie staat uitsluitend in dienst van de muziek. In samenspelen schuilt geen romantiek. In ieder geval niet meer romantiek dan in onze normale relatie. Die is trouwens zeer romantisch.”

Lin: “Familie vind ik een te groot woord voor het Strauss-orkest.”

Ruud: “Maar het is ook geen reguliere werksfeer. We zijn meer dan collega’s, eigenlijk een grote groep kinderen – in de positieve zin van het woord. Het voelt eerder als goede vrienden onder mekaar dan familie. Als iemand in de kopergroep niet lekker in zijn vel zit, dan merken we dat meteen. We zijn betrokken bij elkaar. Dat stralen we ook uit op het podium. We zitten niet te faken, we hebben echt plezier. Dat is ook het mooie van het Strauss-orkest, dat het niet te serieus is, dat we kunnen relativeren.”

Foto: Romy Finke