In deel 2 van de reeks Studio, over kunstenaars en ontwerpers in hun werkomgeving, fotografe Anne Geene. “Als je alles meteen weet te duiden, kun je nog maar op één manier kijken”

“Liever niet te vroeg”, stond nadrukkelijk in haar e-mail. Het is twee uur in de middag en in het atelier van Anne Geene heerst een serene rust. Het plafond is hoog, de ramen groot.

Je bent dus geen ochtendmens?

“Misschien niet eens een mens, eerder een reptiel, een soort slang denk ik. Ik moet eerst een paar uur opwarmen in de zon voor ik aan het werk kan.”

En dan?

“Eerst de planten water geven, de radio aan. Lezen. E-mails beantwoorden. Beetje lummelen. Dan begin ik. Als ik een deadline heb voor een boek, zit er meer vaart achter, maar in het algemeen liever niet.”

Anne Geene (Breda, 1983) is fotograaf, maar een camera is in haar studio niet te bekennen. Wel liggen her en der boeken over planten, langs de wand staan kasten met archiefdozen en glazen potjes, vaak met raadselachtige opschriften: Idiotic Miracles, Microlandschappen. Op de vensterbank een verzameling bonsaibomen op sterk water, daarnaast een aantal plexiglazen bakken, gevuld met zand, graankorrels en een piepklein flamingootje.

Wat zit daarin?

“Het zijn mierenkolonies, mijn huisdieren. Ze zijn redelijk makkelijk in de omgang. Alleen als ik langer dan een week weg ben vraag ik iemand om de mieren water te geven.” Ze pakt een flesje met een doorzichtige vloeistof uit de kast. “Zie je dat minuscule witte puntje? Dat zijn mierenhersenen, op sterk water. Gekregen van iemand die onderzoek doet naar de breinfunctie van mieren.”

Ben je zelf ook een onderzoeker?

“Zeker, maar ik stel me denk ik wat naïever op, dan kun je vaak meer zien.”

Hoe bedoel je?

“Als je alles meteen weet te duiden, kun je nog maar op één manier kijken. Omdat ik niets weet, kijk ik anders, misschien wel scherper. Als ik met wetenschappers over een bepaalde plant praat hebben ze zó veel informatie, dat ze niet meer kunnen zien, wat ik zie.”

Anne Geene in haar studio

Wat zie jij dan?
“Een wetenschapper bekijkt een plant vanuit een gericht onderzoek. Voor mij kan een plant nog alles zijn. Zijn gewicht, zijn kleur, waar hij op lijkt. Eigenlijk kunnen alle kenmerken de moeite waard zijn. Zo bestudeer ik bijvoorbeeld de afwijkingen tussen verschillende soorten bladeren.”


Ze pakt er een boek bij, gevuld met honderden boombladeren, keurig op de pagina’s geplakt en ingedeeld in categorieën: bladeren met een stekel aan de linkerhoek, bladeren met een inkeping in de vorm van de letter A (en de rest van het alfabet), beukenbladeren met de krulrand van een eikenblad, met een vergeelde binnenkant en groene rand, of juist andersom. “Dit zijn mijn eigen indelingen, steeds als ik er vijf heb die op elkaar lijken begin ik een nieuwe categorie. Het betekent verder niks, behalve dat het indelingen zijn die ík maak. Indelen is de basis van hoe wij mensen de wereld zien. We delen alles in, tot in het kleinste detail. Maar iedere nieuwe categorie vraagt om een volgende subcategorie. Het is oneindig.”

Is het daarmee niet zinloos?

“Misschien? Het heeft iets tragisch. Zo wordt elke twee jaar op een grote conferentie de officiële indeling van biologische soorten vastgesteld. De ene keer de planten, de keer erop de dieren. Deze eenvoudige indeling leidt al tot problemen. Lange tijd was alles wat bewoog een dier en alles wat stilstond een plant. Tot men planten ontdekte die kunnen bewegen en dieren die altijd stilstaan.”

Komt het door jouw voorliefde voor indelingen dat je fotograaf bent geworden?

“Fotografie is de beste methode om de wereld in stukjes te delen. Maar ik ben zelf pas laat met fotograferen begonnen. Tijdens mijn studie cultuurwetenschappen in Rotterdam kregen we een college over postmoderne fotografie. Naar aanleiding daarvan las ik enkele filosofen die over fotografie schreven. Toen ik die boeken uit had, dacht ik: Het is eigenlijk veel leuker om zelf dingen te maken. Ik heb toen een portfolio samengesteld, ben daarmee naar de kunstacademie in Den Haag gegaan, en werd aangenomen.”

Je gebruikt de fotografie op een nogal atypische manier.

“Ik heb niks met camera’s of techniek. Als iemand vraagt ‘Welke camera gebruik je?’ moet ik altijd even in mijn rugzak kijken, ik weet het echt niet. Ik gebruik fotografie alleen om dingen vast te leggen, niet om ze op een mooie manier vast te leggen. Ik vind alles even waardevol en interessant.”

Is het wel mogelijk om alles vast te leggen?

“Vermoedelijk niet. Maar in mijn eerste geslaagde project, over mijn volkstuin, ging ik wel met dat voornemen aan het werk. Ik wilde álles fotograferen wat zich in die tuin bevond. Elk insect, elke plant, elke tegel, het water in de sloot, de vogels die overvliegen. Ik dacht daar zo’n twee weken voor nodig te hebben, toen ik eenmaal bezig was bleek een jaar nog te kort. Elke tegel heeft al acht kanten, en er leeft echt van alles op 250 vierkante meter.”

Je volkstuinboek was je afstudeerproject aan de academie, maar bereikte toch al een groot publiek. Wat spreekt zo aan in je projecten, denk je?

“Ik vergis me soms behoorlijk in het publiek dat ik denk te hebben. Toen ik het boek over mijn tuin maakte, dacht ik dat vooral de andere leden van de volkstuinvereniging mijn boek zouden kopen. Maar ze hadden geen interesse: te duur, ze kenden de plek al en wisten bovendien al alles van tuinieren. Mijn tweede boek ging over vogels: dacht je dat ook maar één vogelaar of ornitholoog het wilde hebben? Toch zijn ze allebei uitverkocht.

Bij mijn vertrek haalt ze een kom met een verdord hoopje gras uit de kast. “Ik verzamel sinds een paar jaar gras van beroemde grasvelden. Dit is de middenstip van Feyenoord, gekregen van hun grasmeester. Mocht je binnenkort een bekend grasveld bezoeken, stuur je me dan een paar sprieten?”