Na Het Domein en Schunck neemt Stijn Huijts vanaf deze maand het Bonnefantenmuseum onder zijn hoede. De kroon op het werk van een globetrotter wiens loopbaan zich afspeelde in Zuid-Limburg. Maar ook een ingewikkelde klus in een samenleving die kunst niet langer vanzelfsprekend vindt. “Er is te veel onverschilligheid. Mensen zeggen te snel: zo’n museum is niks voor mij.”

“Je bent twee weken te vroeg”, galmt het ironische welkom door de directiekamer van het Bonnefantenmuseum, waar lege tafels, stoelen, een kast en kale muren de sfeer bepalen. Buiten in de vrieskou staan Richard Serra’s ongenaakbare roestige panelen in slagorde. Een af een toe bliepende i-pad geeft tekenen van contact met de buitenwereld. Het is half februari, Stijn Huijts (Heerlen, 1959) heeft net een afscheidstournee achter de rug in Heerlen, waar hij ruim vier jaar directeur was van Schunck. Over twee weken treedt hij aan in het Bonnefantenmuseum.

A dream come true…

“Het was een droom van een aantal jaar geleden. Als je lang in dit vak zit en in deze regio werkzaam bent, heb je daar bepaalde fantasieën bij. Voor een deel ook gevoed door mensen in je omgeving. Maar door de krachtenvelden om me heen had ik er een gezonde scepsis bij ontwikkeld. Toen de vacature verscheen, dacht ik: vergeet het maar, ze willen een buitenlander.”

Waarom?

“Vanwege de keuzecommissie. Twee van de drie leden waren buitenlanders.”

Ging je daarom zo bedachtzaam te werk bij de sollicitatie?

“Het was meer aarzeling, twijfel. Ik dacht dat het geen zin had te solliciteren, maar mensen in mijn omgeving zeiden: ‘Doe het tóch’. Het is een erg zorgvuldige procedure geweest, daar ben ik wel blij om. Juist omdat je uit de buurt komt, gaan mensen denken dat het geregeld is. Als het dan toch gebeurt, voelt het heel bijzonder. In het Bonnefanten kan ik met zowel oude als hedendaagse kunst aan de slag, en de continuïteit tussen die twee. Dat is een zegen.”

Je staat niet te boek als een man van de oude kunst.

“Dat is beeldvorming. Ik heb een half huis vol boeken over oude kunst.”

In Heerlen was je vier jaar het gezicht van de daar uitgroepen culturele lente met als credo ‘de wijk en de wereld.’ Er zijn ook mensen die zeggen dat het meer wereld dan wijk was, dat je te ver voor de troepen uitliep.

“Dat wil ik ten stelligste ontkennen. Ook dit is beeldvorming. Op een zaterdag kwamen mensen van heinde en verre naar de tentoonstelling over John Cage, terwijl beneden in de hal van Schunck 150 kinderen viool stonden te spelen. Dan heb je toch echt de breedte opgezocht.”

Je programmeerde bij Schunck minder regionale kunstenaars dan gedurende je periode in Het Domein.

“Schunck is een andere instelling. Exposities over John Cage en Niki de Saint-Phalle waren in Sittard niet mogelijk. Daarnaast waren er ook presentaties van Charlotte Dumas en Helen Verhoeven…”

Of is er geen regionale Nachwuchs meer?

“Jawel hoor, en die gaan we ook zien in het Bonnefanten. Ook bij De Salon (tweejaarlijkse presentatie van regionale kunstenaars in Heerlen, WS) zaten weer jonge kunstenaars die een belofte inhouden.”

Ik zie niet zo veel meer na de generatie Bas de Wit, Sidi El Karchi, Keetje Mans.

“Het is een interessante vraagstelling om het over te hebben in de regio: waar is de continuïteit? Bruist het? Wie gaat er weg, wie blijft?”

Blijft ‘de wijk en de wereld’ ook je credo in het Bonnefanten?

“Het is belangrijk dat je bezig bent met de context van tijd en plaats, van historisch en actueel. Maar het kan niet zo zijn dat je als provinciaal museum voorbijgaat aan de kwaliteit in de regio. Het motto blijft, al zal ik het niet meer zo gaan noemen. Juist in de combinatie van ver weg en dichtbij zit het spel van uitdagen, kietelen, spiegelen. Een ander aspect is het redeneren vanuit publiek en samenleving. Statistisch gezien blijft het aantal bezoeken aan het Bonnefanten uit de regio achter. Dat is vreemd; anderzijds gebeurt in Friesland hetzelfde. Er is te veel onverschilligheid, mensen zeggen te snel: zo’n museum is niks voor mij. We moeten een museum weer gaan zien als een beschavingsideaal, als een bewijs van burgerschap dat je viert, waar je erbij wil zijn als er een opening is. Museumdirecteuren moeten daarin het goede voorbeeld geven.”

Dat gebeurt vrijwel nooit. Het is opvallend hoe weinig interesse kunstprofessionals hebben in elkaar, ook over de genres heen. Theater, beeldende kunst, literatuur: het lijken wel verschillende planeten.

“Ik ben mijn leven aan het beteren, was laatst bij een opening in Het Domein. Er spreekt ook een praktisch element mee: vaak ontbreekt de tijd. Maar je hebt gelijk, er heerst te weinig het gevoel dat we samen aan iets bezig zijn, het gevoel van: dit is van ons.”

In Sittard en Heerlen heb je veel werk gemaakt van cross overs. Gaan we dat in het Bonnefantenmuseum ook zien: popbands op zaal, skaters in de gangen?

“De programmering zal gebaseerd zijn op drie pijlers: kunstgeschiedenissen, kunstenaar en publiek. Het is me trouwens nooit te doen geweest om skaters in het museum te krijgen, wel de kunstenaars onder hen. En het is de kunstenaar die bepaalt of hij cross over gaat, niet de museumdirecteur. De verkokerde professionalisering in de kunsten past in het beeld over specialisatie in het arbeidsproces dat Norbert Elias schetst in Über den Prozess der Zivilisation. Maar kunst ontstaat niet vanuit een isolement. Het Bonnefanten is weliswaar geen multimediale instelling, maar ook mijn voorganger Alexander van Grevenstein had iets met cross overs. Dat bleek uit zijn expositie Exile on Main St., en de expositie van Fons Haagmans.”

Op welke terreinen gaat je aanpak afwijken van die van je voorganger?

“Ik zoek het meer in de context. Ik ben geïnteresseerd in de verhalen achter de kunstwerken, wat ze ademen, wat ze articuleren. Het is van belang te laten zien dat die verhalen vaak van alle tijden zijn.”

Toen het Glaspaleis veranderde in Schunck heb je er het etiket ‘newseum’ opgeplakt. Wordt het Bonnefanten ook een newseum?

“Een museum moet zichzelf steeds opnieuw uitvinden. Die voortdurende aanpassing aan de tijd, dat is de essentie van het newseum. Het presenteren van cross overs past meer bij Schunck dan bij het huidige Domein of het Bonnefanten. Dat de exposities in Heerlen door het hele gebouw liepen, inclusief de bibliotheek, werd aanvankelijk met scepsis bekeken, maar ze waren een groot succes. Ook landelijk is het een discussie hoe extreem de eisen zijn die we aan het tentoonstellen van kunst stellen. Niets is voor de eeuwigheid.”

Je wil het aantal bezoekers omhoog brengen van 105.000 naar 150.000. Waarom je hoofd in deze strop gelegd?

“Het aantal komt uit de boezem van de Raad van Toezicht. Ik voel me er niet door afgeschrikt, het is prima de lat hoog te leggen. Ik geloof ook dat er nog het nodige te halen valt, het is goed dat perspectief aan de horizon te houden. Dat het publiek uit eigen regio achterblijft, zie ik als een uitdaging.”

In 2006 publiceerde je met twee collega-museumdirecteuren het manifest Naar een mondig museum. Sta je daar nog steeds achter?

“Ja, maar de tijden zijn veranderd. Het ging indertijd om de problemen van dat moment, en hoe die aan te pakken. Nu is er een andere situatie, het is redden wat er te redden valt. Je hebt bij dit soort stellingnames altijd te maken met de nuancering van de tijd.”

“Een museum is geen witte sacrale ruimte, geen koninkrijk, geen kerk, geen wetenschappelijk instituut en zeker geen school”, aldus het manifest. Nu zitten we hier in een museum vol witte zalen, met een wetenschappelijk instituut (het Restauratie Atelier Maastricht) en een educatieve dienst die jaarlijks duizenden kinderen door het museum jaagt.

“Het is hier geen school. We houden ons met educatie bezig, maar niet met eindtermen, zoals in het onderwijs. Kunst biedt een andere, intensere kijk op de wereld, je leert anders te kijken naar dingen die je al dacht te kennen. Elke periode levert nieuwe gezichtspunten op; als museum moet je je voortdurend de vraag stellen of jij het podium wil zijn waar kunstenaars en publiek zich mee willen identificeren. Een kerk? Ik zie het museum als een tempel om de beschaving te vieren. Je mag trots zijn op de kunst die je als samenleving voortbrengt, het museum fungeert dan als openbare schatkamer. Dat heeft niets met elitair te maken, integendeel, in een museum wordt de kunst publiekelijk getoond, dat is een verworvenheid die je moet vieren. Lucebert had het over de elite van de geest, waartoe iedereen kan behoren. Willem Sandberg zat als museumdirecteur op de scherpte van de avant-garde, tegelijkertijd zette hij het Stedelijk Museum midden in de samenleving. Van hem is de anekdote van de sollicitant tegen wie hij zei: ‘U heeft kunstgeschiedenis gestudeerd? Dat hoeft geen bezwaar te zijn’.”

Wat wordt je eerste expositie?

“Dat weet ik niet. Ik voel me er onzeker bij dat mensen denken dat ik alles vooraf op een rijtje heb. Dat is niet zo. Ik heb wel hypotheses, maar ik moet me eerst verdiepen in het gebouw. Ik verheug me erop dat ik de komende weken met de onbevangenheid van een kind door de zalen ga dwalen om het dna van het gebouw op me te laten inwerken.”

“Ik houd me graag bezig met de protagonisten en de buitenbeetjes van de kunstgeschiedenis, dat loopt als een rode draad door mijn loopbaan. Zoals de Siciliaanse schilder Antonella de Messina midden 15e eeuw in contact kwam met het werk van Jan van Eyck, en hoe hij later in Venetië in zijn werk die noordelijke invloed is gaan combineren met de Italiaanse traditie, fascineert me. Dat geldt ook voor de Amerikaanse underground-kunstenaar Jack Smith. Maar het realiteitsgehalte van die ideeën moet nog blijken.”

Terwijl de handtekeningen al waren gezet, heeft de provincie vorig jaar een geplande uitbreiding van het museum teruggedraaid, onder verwijzing naar de komst van een nieuwe directeur. Wil je dat die uitbreiding er alsnog komt?

“Dat dossier moet ik nog gaan uitspitten. Ik ben er sowieso een voorstander van om collecties meer zichtbaar te maken, het thema van verzamelen heeft me altijd erg beziggehouden. Het idee van een ‘Schaulager’ om collecties te ontsluiten spreekt me aan, het past ook in de hernieuwde belangstelling voor collecties, zoals we dat nu ook zien in de Timmerfabriek, een mooi gebouw om verzamelingen tot hun recht te laten komen. Ik heb daarover contact met Marres, om dat niet geïsoleerd te gaan zitten doen.”

Dan zit het niet echt mee als de provincie net heeft besloten minder te investeren in beeldende kunst.

‘Klopt, maar er komt wel meer geld voor erfgoed. Collecties vallen onder erfgoed. Wat je nu koopt, is het erfgoed van morgen. Een goed overheidsbeleid is permanent in beweging.”

In 2006 pleitte je voor dienstverbanden voor museumdirecteuren van maximaal vijf jaar. Dat betekent dat je in 2017 terugtreedt, één jaar voordat Maastricht Culturele Hoofdstad van Europa wordt.

“Het ging me niet zozeer om die exacte termijn, maar om het systeem waarin alles tot in de eeuwigheid is dichtgetimmerd. Ik ben voorstander van de principes van ‘cultural governance’ met de regelmatige evaluatie van zo’n dienstverband. Als het niet goed gaat, moet je van elkaar af kunnen, of dat nou bij de overheid is of in het bedrijfsleven.”