De wandelblik is misschien wel de gerieflijkste die er is. Je loopt, hoeft nergens naar toe (hooguit weer terug) en kijkt naar de huizen, de velden, de lucht, de bomen, wat zich maar aandient. Staat er ergens een lelijke schuur, dan kun je je daarover verbazen, maar je kunt er ook omheen kijken. Je hoeft alleen maar te zien wat je wilt zien.

In een museum of op een tentoonstelling kun je ook zo rondlopen. Is prettig. Beetje dit, beetje dat. Die rare symbolisten sla ik over, liever nog even naar de Breitners. De wandelblik haakt aan het bekende. Na een tijdje krijg ik trek in koffie. Is ook prettig natuurlijk. En waarom niet? Ik ben hier toch voor m’n lol?

Sinds ik schrijf over kunst moet het anders. Wil ik met mijn stukjes niet bereiken dat de mensen juist naar dingen gaan kijken die ze anders niet zouden zien? Dan moet ik dat zelf natuurlijk ook doen. Dus ik ga wél naar die rare symbolisten en ontdek dat er achter die vreemd vervlochten lijnen en onwerkelijke kleuren een wereld van spiritualiteit en maatschappelijke bevlogenheid schuilgaat. Hier moet iedereen naartoe! Ik probeer er op zo’n manier over te schrijven dat de lezer die met een wandelblik door Zuiderlucht bladert toch nieuwsgierig wordt. Ook op deze plek wil ik even de namen kwijt van de kunstenaars die ik in mijn voorbeeld op het oog heb. Het zijn Jan Toorop en Johan Thorn Prikker. Zoek ze eens op in het Haagse Gemeentemuseum of in Kröller-Müller.

Het is een verrijking, die stukjes schrijven. In ieder geval voor mezelf, ik zie veel nieuws. Maar er is nog iets. Ik ben opgegroeid in Zutphen. Dat is geen Bible Belt, maar je kunt hem er wel ruiken. Op school verkeerde ik dagelijks tussen gereformeerden in alle gradaties. Hard gewerkt werd er in die kringen, alles moest nut hebben. Wandelen, je opdirken, het lezen van romans: het was tijdverspilling – of erger. Behalve op zondagmiddag, dan moest er juist gewandeld worden en was het bij uitzondering dus toch weer nuttig. Ik ben niet geheel ongevoelig voor die levenshouding. Maar sinds ik stukjes schrijf, kan ik naar tentoonstellingen zonder me schuldig te voelen. Ik werk.

Toch verlang ik nog wel naar eens de wandelblik. En naar de koffie, laat ik niet huichelen. Dan ga ik naar het museum zonder dat ik een stukje hoef te schrijven. Zomaar. Maar natuurlijk wel op een zondag.