Peter Raedts, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis, gebruikte zijn afscheid om de mythe te ontkrachten van Petrus als de eerste Roomse paus. Er volgde een oorverdovende stilte. “De communicatie tussen kerk en wetenschap bestaat niet meer. Alle banden zijn doorgeknipt. Het is angst. De mentaliteit van Rolduc.”

Petrus was geen paus en is waarschijnlijk nooit in Rome geweest. Zijn opvolgers maakten in later eeuwen wel aanspraak op een bijzondere status voor de stad, maar gemeenschappen van gelovigen, wereldlijke machthebbers en collega-bisschoppen erkenden dat ene gezag niet of nauwelijks. Pas rond het jaar 1000 begon iets te groeien dat leek op één katholieke kerk. Bepalend waren onder meer keizer Karel de Grote, paus Gregorius VII en de verovering van Jeruzalem in 1099 door de Kruisvaarders. Toen pas werd de roomse kerk erkend als instelling en zagen de christenen in het Westen de paus als opperste leider.

De 65-jarige Peter Raedts, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, gebruikte zijn afscheidsrede afgelopen december om weer eens te laten zien hoe gemakkelijk historici kiezen voor het sluitende verhaal waarin alles lijkt te kloppen en de ene ontwikkeling als logisch lijkt voort te vloeien uit een vorige. Raedts, die zelf lang jezuïet was, koos ervoor om misschien wel het hardnekkigste katholieke verdichtsel te ontkrachten: de aanname dat vanuit de eikel Petrus geleidelijk en gestaag de indrukwekkende eik van de kerk groeide. Reacties uit katholieke kring op zijn beweringen bleven tot nu toe uit. “De communicatie tussen kerk en wetenschap bestaat niet meer. Alle banden zijn doorgeknipt. Het is angst. De mentaliteit van Rolduc.”

Foto: Koos Hageraats

Raedts’ afscheidsrede, die inmiddels als De uitvinding van de rooms-katholieke kerk ook als boek verkrijgbaar is, stopt in 1100. Wel stipt hij nog aan dat de kerk als bureaucratisch en centralistisch georganiseerd apparaat van nóg latere datum is. “Die ontwikkeling vindt plaats vanaf 1800, met de Franse overheid als voorbeeld.”

Het nieuwe idee van één christenheid werd ook zichtbaar in nieuw gebouwde kerken. Raedts: “Daarom is het nu zo moeilijk om de ene Franse kathedraal van de andere te onderscheiden en zijn de verschillen tussen die gebouwen en de Dom in Keulen ook betrekkelijk klein. Het centralisme in de negentiende eeuw poetste nog meer regionaal onderscheid weg. De strikt hiërarchische wereldorganisatie met een (sinds 1870) onfeilbare paus aan het hoofd stimuleerde de verering van plaatselijke heiligen niet meer. Eén homogene cultuur had de voorkeur, waarin Maria een centrale plaats kreeg. Overal verschenen Lourdesgrotten. Iedere katholiek kon meezingen met Te Lourdes op de bergen. De taal verschilde per land, maar de melodie was overal dezelfde.”

In Raedts’ veelgeprezen magnum opus De ontdekking van de Middeleeuwen. Geschiedenis van een illusie (2011) ging het ook al over historische vertekening. Hij beschreef daarin hoe jan en alleman in de negentiende eeuw plots een tijdperk ging verheerlijken dat lang was verafschuwd. De Middeleeuwers zelf waren zich daarvan bewust. De Italiaanse dichter Petrarca had het midden veertiende eeuw al over een lage en smerige periode in de geschiedenis. “Er was een gelukkiger tijd en er zal er ooit weer een komen.”

De beeldvorming veranderde in de negentiende eeuw. Te veel verandering, vooruitgang of juist de wil tot hervormen maakten dat mensen gingen terugverlangen naar een tijd waarin eenvoud, gemeenschapszin en opofferingsgezindheid nog centrale waarden leken te zijn. De kerk deed eraan mee (de neogotiek was er een uiting van) maar ook areligieuze stromingen als communisme, fascisme en nationaalsocialisme putten er inspiratie uit. De geschiedenis diende als grabbelton met voor elk wat wils.

De familie Raedts stamt oorspronkelijk uit Venray. Opa was schapenhandelaar. Twee zoons schopten het tot de directie van Oranje-Nassaumijn in Heerlen, een van hen was de vader van Peter Raedts. “Als tiener was ik erbij toen Den Uyl in 1965 als minister van Economische Zaken in de Heerlense schouwburg de sluiting van de mijnen aankondigde. Mijn vader wist wat eraan zat te komen, hij had me een plaatsje achterin de zaal bezorgd.”

Laatst was hij nog eens terug in Heerlen. Het viel hem niet mee. “Geen stilstand, maar achteruitgang. Het is na 1965 eigenlijk meteen al misgegaan. Mijn vader zag al gebeuren hoe geld bestemd voor de transformatie van de streek buiten de regio werd belegd.”

Zelf woont hij al jaren in Utrecht, waar hij als kersverse pensionado op zoek is naar een nieuw ritme. De logica van verplicht stoppen als hoogleraar op je 65e is hem nooit duidelijk geworden. Het helpt dat het Heerlense jongetje van weleer is behept met een levenslange fascinatie voor geschiedenis. Het bepaalde de belangrijkste keuzes van zijn leven: eerst voor een bestaan als kloosterling, later voor het bestaan als historicus. “De eeuwenlange continuïteit fascineerde me. Als kind speelde ik missen na. Ik verstond niets van het Latijn. Maar het had wat orakelachtigs en ging terug tot bronnen van duizend jaar geleden of meer.”

Na zijn gymnasiumopleiding werd Raedts novice bij de jezuïeten om twee jaar later te beginnen met de studie die hem steeds verder onderdompelde in de historie van de Middeleeuwen liet duiken. Sleutelmomenten in die periode waren twee ontdekkingen die hem duidelijk maakten dat geschiedenis vaak een constructie is. “Dat inzicht kwam voor het eerst bij het lezen van het boek The Medieval Papacy van Geoffrey Barraclough. Voor het eerst werd me duidelijk dat de geschiedenis van de kerk helemaal niet soepeltjes terugliep tot aan Petrus. Daarna ging ik nog een keer in de fout. Ik promoveerde in Oxford en vond het prachtig om in de voetsporen van al die grote geleerden te treden, de toorts als het ware door te kunnen geven. Tot ik erachter kwam dat die gebouwen waarin ik studeerde helemaal niet middeleeuws waren, maar negentiende-eeuwse interpretaties.”

Met grote belangstelling kijkt Raedts naar de huidige kerkleiding. “Ik was het op een heleboel punten volstrekt oneens met Benedictus XVI, maar hij was een groot geleerde. En hij kon ook nog eens prachtig schrijven, wat een zeldzaamheid is bij Duitse wetenschappers. Als paus was hij een volslagen mislukking. Wellicht is hij ook tegengewerkt door de curie.”

Het optreden van zijn opvolger, Franciscus I, volgt hij met verwondering. “Het plaatje past bij de anti-intellectuele tendens in de kerk. Ik geloof graag met mijn hart maar ook met mijn hoofd. De trend binnen de kerk is een andere: heftig en emotioneel moet het zijn en vooral niet te veel nadenken. Naarmate het zwaartepunt binnen het katholicisme verschuift van het Westen naar andere werelddelen, zal dat alleen maar verder toenemen. Voor een deel is het ook noodzaak, omdat er daar stevige concurrentie is van evangelische kerken die ook dat affectieve, charismatische uitbuiten.” De historicus is benieuwd of het Franciscus lukt om een grondige bestuurshervorming door te voeren.

Zelf gaf Raedts eind jaren negentig het priesterschap op. Terwijl hij door zijn leven in de wetenschap steeds kritischer werd, zag hij de katholieke kerk precies de andere kant op bewegen. Hij was het oneens met sommige standpunten. Hij voelde zich, hoewel bijna vijftig en hoogleraar, door sommige geestelijken als een schooljongen behandeld. “Misschien was wel het allerbelangrijkst dat ik gewoon zelfstandig wilde zijn. Er werd prima voor me gezorgd. Maar ik moest mijn inkomen afdragen en ook de erfenis van mijn moeder. Eigenlijk besliste ik nooit over mijn eigen lot.”

Wellicht schrijft Raedts in de toekomst nog eens zijn memoires. Stof te over, dat ziet hij ook wel. “Maar ik ben een kind van mijn generatie. Niet al mijn privé hoeft openbaar te worden. Een mooie vervlechting van persoonlijke, kerkelijke en wetenschappelijke geschiedenis met een Brits aandoende distantie zou mooi zijn. En dat autobiografische verhalen, meer dan welke geschiedenissen ook, constructies zijn, daar ben ik me natuurlijk zeer van bewust.”