Een brandbrief over de programmering van museumdirecteur Rick Vercauteren leidde vorige maand tot een niet altijd even genuanceerd debat in Museum van Bommel van Dam in Venlo. Kunstenares Pascalle Mansvelders, in de jaren negentig conservator in het museum, zet de feiten op een rij.

Museumdebat Venlo schept weinig helderheid

Vier jaar lang was het rustig rond Museum van Bommel van Dam. Hoe anders was het de twintig jaar ervoor, toen Thei Voragen het museum runde. In die periode was er altijd wel wat. Voragen zou achter gesloten deuren werken, geen oog hebben voor de regio en het museum geen herkenbaar profiel geven. Had Van Bommel van Dam onder zijn voorganger Lei Alberigs nog (inter)nationale allure, onder Voragen was het museum afgegleden tot plaatsje 25 of zo in de landelijke pikorde. Maar Voragen bleef stoïcijns onder de kritiek, onder het motto dat je het in de ogen van kunstenaars die zich in hun werk niet ondersteund voelen, toch nooit goed kon doen. Hij hield de deur ferm op slot.
De turbulentie ie terug sinds de Venlose kunstenaars Eric Toebosch en Peter Verheijden twee manden geleden een open brief rondstuurden over het functioneren van de in 2004 aangetreden directeur Rick Vercauteren. Uit een inventarisatie van het tweetal bleek dat zestig procent van de onder Vercauteren exposerende kunstenaars woont of werkt in Noord-Brabant. Ook het aankoopbeleid zou sterk op het Brabantse zijn gericht. Bovendien bleek een groot deel van de kunstenaars gelieerd aan drie galeries waarvan één, galerie Schoots in Eindhoven, de voormalig werkgever is van de vBvD-conservatoren Ulco Mes en Ingrid Kentgens.
Toebosch en Verheijden legden een link met de afkomst van de directeur en zijn conservatoren. Ze komen alle drie uit Noord-Brabant, bovendien wonen Mes en Kentgens er nog steeds. Het verwijt: het museum oriënteert zich eenzijdig op een gebied dat niet correspondeert met de eigen regio.
Toen Vercauteren in 2004 zijn entree maakte, werd hij door kunstminnend Venlo met open armen ontvangen. Er ontstond het beeld van een gedreven en dynamische directeur die een fikse wind door de plaatselijke kunstwereld liet waaien. Ook buiten de museummuren gloorde hoop. Het VOC (Venloos Overleg Cultuurinstellingen) werd opgericht en er ontstonden nieuwe initiatieven, zoals de kunstenaarswijk Q4 en het cultureel podium Domani.
“Cultuur leeft in Venlo”, luidde het nieuwe credo, ingezet door cultuurwethouder Peter Frey, waarop Vercauteren reageerde met een reeks van voornemens en beloftes. Hij beloofde meer samenwerking met Duitse instellingen, waarmee het museum zich kon positioneren op een culturele Oost-West-as. Verder zou hij met nieuwe invullingen voor kunst in de openbare ruimte komen, en met gefundeerde inventarisaties van onder meer de museumcollectie. Tegelijkertijd kondigde hij een rondgang aan langs de beeldende kunstenaars in de regio om daar “nieuw beleid op te maken”.
Met die open-deur strategie oogstte Vercauteren oogstte alom bewondering, maar inmiddels wordt het geklaag over de termijn tussen voornemens en invulling ervan steeds luider. Toch getuigden Toebosch en Verheijden van lef om als kunstenaars die vinden niet aan bod te komen in het museum, met zo’n niets verhullende open brief te komen. Het is ook vragen om problemen.
Dat het duo een verloren strijd aanging, bleek op 12 oktober toen de brandbrief als inzet gold voor een publiek debat in het museum. Maar tot een inhoudelijke discussie kwam het amper. Vercauteren weerlegde de opsommingen van het duo met overzichten die anders uitwezen. De kritiek op zijn programmering pareerde hij met de mantra niet in termen van regio’s te denken, maar uitsluitend te selecteren op basis van kwaliteit.
De museumdirecteur won het debat op alle fronten en wist zich gesteund door de circa tachtig aanwezigen. Niet geheel terecht. Te vaak moest hij verwijzen naar het nieuwe beleidsplan dat pas na november af is, hetgeen door cultuurwethouder Frey werd opgepakt om het publiek op te roepen over de inhoud hiervan mee te denken. Een opstelling die voor een museumdirectie ontoelaatbaar zou moeten zijn. Andere, veel interessantere discussiepunten kwamen daardoor niet aan bod, zoals de vraag of het museum de toch echt wel middelmatige collectie waarop het is gefundeerd, nog steeds als leidraad voor toekomstig beleid zou moeten nemen.
De stelling van Toebosch en Verheijden dat het museum eenzijdig opereert, kwam in het debat niet uit de verf. Het is ook maar de vraag of een museumdirectie zich op deze wijze moet verantwoorden voor gemaakte keuzes. Als Vercauteren voortaan inspraak moet dulden in zijn beleid, is zijn positie verre van benijdenswaardig. Het houdt hem bovendien alleen maar af van het werk dat hij moet doen. Atelierbezoeken zou bovenaan zijn prioriteitenlijst moeten staan. Maar het scheppen van een beter klimaat voor kunstenaars, dat sommigen hem ook nog in de schoenen willen schuiven, hoort níet tot het pakket van een museumdirecteur.