Plekken der herinnering

In 1937 werd in Beesel het keramisch kunstatelier St. Joris opgericht. Het herkenbare zoutglazuur en de kleurrijke beelden van de Beeselse keramisten leverden het Maasdorp internationale faam op. De kerk was de belangrijkste opdrachtgever, maar tussen de bedrijven door maakten ze ook wereldlijk werk. “Dan gingen ze met zo’n blote mevrouw onder de arm rechtstreeks vanuit het atelier naar de kroeg.”

Zijn woonkamer in de verbouwde Beeselse basisschool is net een museum. Een grote wand gevuld met keramische beelden trekt de eerste aandacht, dan valt het oog op een plaquette aan de muur, een asbak op de grond, een vaasje, een beeld in de tuin. Er staan rijen Jezussen, Maria’s met kind en herders met schaap. Toch is ook bij serieproductie elk keramisch product anders, zegt verzamelaar Erik Driessen. “Al draai je duizend keer hetzelfde vaasje, door de klei en het bakproces is ieder stuk uniek.”

Op een geluidsbox die dienst doet als sokkel staat Driessens pronkstuk, Don Quichot, van de in 2009 overleden Roermondse kunstenaar Piet Schoenmakers. Het beeld toont een keramische ridder, zittend op een paard dat duidelijk niet van plan is mee te werken. Knecht Sancho is er al van afgedonderd en hangt er wat onhandig bij, maar Don Quichot zelf blijft strijdbaar, wie immer. Symbolisch, ook voor Driessen zelf en diens missie? “Ik ben nu zo’n tien jaar bezig het erfgoed van atelier St. Joris in ere te herstellen en werken terug te halen naar het dorp waar ze ooit gemaakt zijn. “En ja, dat is een zaak van lange adem.” De begeestering is er niet minder om. Driessen: “Keramiek is eerlijk en authentiek. Alles draait om klei, vuur en mensenhanden.” Een kruikje van tien cent, daar begon het mee. Gevonden op een rommelmarkt in Kanne, bij Maastricht. In de loop der jaren verplaatste de zoektocht zich naar internet waar steeds meer kapers op de kust kwamen. De keramiek van Sint Joris werd kostbaarder en geliefder, maar de grootste verzameling staat nog altijd bij ‘de kleinzoon van’.
Het keramische kunstatelier St. Joris in Beesel werd in 1937 als onderdeel van de gelijknamige fabriek opgericht door Eriks grootvader, Herman Driessen. De klei langs de oevers van de Maas vormde begin vorige eeuw een economische factor van betekenis. Waar men in de negentiende eeuw nog met veldbrandovens letterlijk op de plek waar de klei in de grond zat, stenen bakten, schoten met de opkomst van de industrialisatie in het hele Maasdal steenfabrieken uit de grond. Ook Herman Driessen nam de stap en kocht in 1923 een slechtlopende steenfabriek in Beesel op, om er exclusieve keramische bouwmaterialen te gaan produceren. Het bijbehorende kunstatelier volgde vijftien jaar later.
Als bouwfabrikant bestaat St. Joris nog steeds. Wie met het veer vanuit Kessel de Maas oversteekt naar Beesel kan de ijzeren toegangspoort van St. Joris zo zien liggen. Rechts van de fabriekshal bevindt zich het atelier dat tot halverwege de jaren zeventig volop draaide. Sinds 1994 is het niet meer in gebruik, maar Erik Driessen heeft nog altijd een sleutel: “Ik kom hier regelmatig om beelden of reliëfs te restaureren die uit den lande zijn teruggekeerd en nu in Beesel een nieuw plekje krijgen. Een fijne plek, de hele ruimte ademt de sfeer van toen.”
Het verlaten atelier heeft hoge ramen die veel daglicht toelaten. Het is er stoffig en koud, maar de geur van klei hangt er nog. Overal liggen spullen die herinneren aan de bloeitijd van weleer: vergeelde catalogi en prijslijsten, doorkiesnummers naar de fabriek, oude werkbanken, mallen en gereedschap. De witte villa voor het atelier blijkt de voormalige directeurswoning te zijn. Tot spijt van Driessen staat het vervallen pand al jaren leeg en heeft de directie van Sint Joris tot op heden geen plannen aangekondigd om het statige huis op te knappen. “Geen geld. De fabriek draait nog wel hoor, maar voor een producent van exclusieve bouwmaterialen zijn het zware tijden.”
Dat was anders in de jaren vijftig, de hoogtijdagen van Sint Joris, toen de fabriek met meer dan honderd werknemers de grootste werkgever van Beesel was. Directeur Herman Driessen bleek een echte entrepreneur die vanaf de oprichting architecten en aannemers aan zich had weten te binden. Onder invloed van de laat 19e eeuwse Engelse arts and crafts beweging – een reactie op de industriële revolutie – was er al enkele decennia lang sprake van hernieuwde aandacht voor ambachtelijk werk. Toen de Duitse kunstenaar Ed Wessling midden jaren dertig in Beesel terechtkwam voor de vervaardiging van een groot keramisch reliëf, kreeg Driessen de smaak te pakken en besloot permanent kunstenaars in te zetten voor zijn industrie. In het in 1937 opgerichte atelier kreeg Wessling de leiding en kon een clubje jonge Roermondse kunstenaars – vers van de academie, maar door de crisis werkeloos – direct aan de slag. Erik Driessen: “Die eerste lichting werd meteen de belangrijkste. Dan heb ik het over namen als Piet Schoenmakers, Leo Jungblut, Jules Rummens en Joep Thissen. Ze waren opgeleid als schilder, maar daarmee viel geen droog brood te verdienen.” Door de connecties van Herman Driessen en de toenemende vraag naar toegepaste kunst en decoratieve elementen in de bouw was er bij Sint Joris eind jaren dertig genoeg te doen. Dat kwam vooral doordat de grootste opdrachtgever, de katholieke kerk, weinig last had van de economische crisis.
Van de generatie kunstenaars uit de hoogtijdagen van Sint Joris is alleen Ton van de Rotten nog in leven, hij werkte er vanaf de jaren vijftig tot de opheffing in 1994. Onderuitgezakt op de bank in de rommelige woonkamer in zijn Roermondse woning verschijnt bij de herinnering aan Sint Joris een ironisch lachje op zijn mond: “Ja, de heiligenbeelden marcheerden in die jaren in colonnes de poort uit.” Hij haalt zijn schouders op: “Ik had niks met die religieuze dingen, en de rest trouwens ook niet. De kerk bracht brood op de plank. Och, en in die tijd was in Limburg toch alles verweven met het geloof… Daar deed niemand moeilijk over.” Van de Rotten was vooral een uitstekende ‘draaier’, maar bij Sint Joris stortte hij zich op de ontwikkeling van glazuren. “Mijn onderzoek was gericht op kleur en reproduceerbaarheid, een chemisch verhaal eigenlijk. Met de glazuren die ik maakte bij Sint Joris creëerde ik technische mogelijkheden voor kunstenaars en architecten uit het hele land. Iedereen wist, als je iets speciaals met keramiek wil, moet je naar Beesel. We hadden een uniek en herkenbaar product: gres met zout geglazuurd. De fabriek had een naam in binnen- en buitenland. We werkten zelfs voor het Koninklijk Huis, volgens mij heb ik daar nog foto’s van…”
We gaan de trap op, naar zijn privé-expositieruimte, een kleine ruimte op de zolder van zijn oude huis. Daar staan enkele vitrines met recente werken, sobere, bolvormige objecten. Van de Rotten: “Alles draait om de vorm. Als die krachtig genoeg is, is er geen toevoeging nodig. Die schemerachtige gloed komt van het bakken. Ik noem dat de kus van het vuur.” Keramiek fascineert hem nog steeds. “De beheersing van de klei, het directe contact met de materie. Maar of het kunst is…? Tja. Keramiek blijft het ondergeschoven kindje van de beeldende kunst. En wat is de definitie van kunst? Als ze mij vragen wat ik ben, dan zeg ik ‘keramist’, want uiteindelijk gaat het om het ambacht. Zonder techniek ben je nergens.”

Op het plein voor de Beeselse woning van Erik Driessen staat een bijna abstract Jozef-beeld van Piet Schoenmakers uit 1955. Het is één van de werken die dankzij de inspanningen van de Stichting Beesels Keramisch Erfgoed, waarvan hij de voorzitter is, werd teruggehaald naar het dorp. Verreweg de meeste beelden die terugkomen stammen uit gesloopte kerken. Driessen: “De kerk was de grootste opdrachtgever en daar werd heel pragmatisch mee omgegaan. Maar naast traditionele heiligenbeelden, van Leo Jungblut bijvoorbeeld, is er genoeg werk met een katholieke thematiek dat behoorlijk expressief is, vooral dat van Schoenmakers.” Hij wijst naar een groot, uitbundig reliëf uit de jaren vijftig: het is de opwekking van Lazarus, maar dan à la Picasso. Erik: “Wat dacht je, die jongens leefden natuurlijk ook hun eigen tijd.”
Het terughalen van de beelden blijkt een hele onderneming voor een stichting die het moet hebben van vrijwilligers en giften. Driessen: “Eer je zo’n gevaarte op zijn plek hebt… Transport, restauratie, de montage, noem maar op.” Zuchtend: “En dan het gedoe met vergunningen bij de gemeente. Voor hulp hoef je daar ook niet te zijn.” Toch duiken tijdens een rondje Beesel overal in de dorpskern beelden op. Op pleintjes, binnenplaatsen, of op gevels van bejaardenflats. “Sint Joris leeft wel onder Beeselnaren, maar het is toch minder dan vroeger. Toen was Beesel Sint Joris. Iedereen had wel een vader, oom of broer die er werkte en de meeste kunstenaars van elders hadden ergens kost en inwoning. Die zaten ’s avonds tussen de dorpelingen in het café. Op zaterdag gaven ze keramiekcursussen aan jongeren.”
We eindigen bij een wooncomplex waar sinds kort een werk van – opnieuw – Schoenmakers hangt. Vogels heet het en het is afkomstig uit Heemskerk. “Dit is dus een van de profane werken die hij maakte.” Er werd dus ook wel eens van katholieke thema’s afgeweken? Grijnzend: “Wat dacht je. Zo braaf waren ze nou ook weer niet. En tussen dat vrije werk zat heus wel eens iets erotisch… En dan gingen ze met zo’n blote mevrouw onder de arm rechtstreeks vanuit het atelier naar de kroeg. De kasteleins vonden alles prima. Als ook de pastoor eens een biertje kwam drinken, werd het beeld snel onder de toog verstopt.”
www.stjoris.nl
Erik Driessen: “Al draai je duizend keer hetzelfde vaasje, door de klei en het bakproces is elk stuk uniek.” foto Maarten Kuypers

Het atelier van St.Joris eind jaren veertig. Vlnr Van links naar rechts Marietje Konings, Jos Crompvoets en Margriet Groothuis. fotograaf onbekend
Dit is het twaalfde artikel in een reeks van twintig in het kader van de Culturele Biografie, een project van de BV Limburg.