Ze keerde terug naar haar Midden-Limburgse wortels en muntte daar, in Grathem, het begrip creative countryside. Tot ze ruim een jaar geleden werd geveld door een hersenbloeding. Ze heeft geleerd te doseren, maar de inzet is onverminderd: hoe groter de krimp, hoe liever Jackie Smeets het heeft. “Ik had nooit met nieuwe ogen naar de mensen en de omgeving kunnen kijken als ik niet al die omwegen had gemaakt.”
Op de Academie voor de Journalistiek in Tilburg was ze in de jaren tachtig een uitgesproken new wave-kid. Je kon haar ’s avonds vinden in de alternatieve dancing De Spoel waar ze met haar kleine gestalte in zwart gehuld danste op de nieuwste avantgardistische muziek. Niemand die wist dat ze als kind tal van provinciale en nationale titels dressuur ponyrijden op haar naam had.
Intussen had jackie Smeets (Grathem, 1964) voor ze op haar zeventiende de ouderlijke boerderij verliet, een reis gemaakt naar haar heeroom in Tanzania, die van cruciaal belang zou blijken voor de rest van haar leven. Sinds 2002 woont Jackie met echtgenoot Simon op de ouderlijke boerderij Op ’t Kapittelsbos, net buiten Grathem, met twee hectare aan landerijen. Bij aankomst schalt een luid ‘hoi’ over het erf. De storm van de voorbije nacht heeft een kersenboom geveld. Ze treurt, de boom was van haar leeftijd. Terwijl Simon de zaag in gereedheid brengt, zoeken we de warmte van de keuken op. Ruim tien jaar geleden nam ze de boerderij over van haar ouders, na jaren van omzwervingen kwam Jackie thuis.
Uit Afrika had ze twee dingen meegenomen: de liefde voor Afrikaanse muziek en het voornemen om de wereld iets beter te maken. En wat die Tilburgse dance parties betreft: schijn bedriegt. Het zwarte nihilisme van de new wave was aan haar niet besteed, net zo min als de beschermde wereld van de amazones trouwens. Na de journalistenschool hengelde ze naar een baan bij De Limburger. Ze kreeg geen contract omdat ze te geëngageerd zou zijn. Toch werd Jackie Smeets journalist. In haar eerste jaren bij het Brabants Dagblad kreeg ze de opdracht om jongeren bij de krant te betrekken. Dat deed ze tamelijk onconventioneel. Met twaalf freelancers onder haar hoede zocht ze aansluiting bij de afdeling marketing, liet gadgets en hebbedingetjes ontwerpen en organiseerde concerten in de toenmalige poptempel Noorderlicht in Tilburg. “Het werd me aanvankelijk nogal kwalijk genomen. Een journalist sprak niet met de afdeling commercie.”
Na een sabbatical om te reizen, keerde ze terug bij de krant en werd chef van de kunstredactie. Ook in die hoedanigheid probeerde ze bruggen te bouwen tussen lezers, journalisten en commercie. “Ik ging steeds minder schrijven en steeds meer regelen: mensen aansturen, netwerken opzetten, gekke dingen verzinnen.” Op haar initiatief kwam er een mediacafé bij theaterfestival De Boulevard in Den Bosch. “De directie van het festival was helemaal klaar met de krant, want die was ‘zuur’ en ‘hautain’. Het was niet gebruikelijk dat journalisten gepassioneerd meedachten met de organisatie van een festival. Ik ben geen mens van incidenten, Ik heb de gave om mensen te verbinden. Ik wil weten wat mensen beweegt en waarom ze de dingen doen die ze doen.”
In 2003 stapte ze op bij de krant. Ze was betrokken geraakt bij het wereldmuziekfestival Mundial en kon zo de banden met Afrika weer aanhalen. Ze keerde terug naar haar ouderlijk huis waar ze opgroeide in een boerengezin met vijf kinderen. Haar overgrootvader nam de boerderij in 1905 over, tot dan had hij als knecht in een torenkamer van kasteel Buggenum mogen wonen. Verderop aan de overkant woonde de olympische ruiter Wiel Hendrickx die ook een manege bestierde. Daar kreeg Jackie haar eerste paardrijlessen, soms vergezelde ze de ruiter op zijn visites langs de Melchiors van deze wereld, het grootkapitaal waar de paardensport op steunt. “Ik word wel eens de snob van de familie genoemd. Ik was de eerste die kalfszwezerik at in een restaurant. Thuis waren we gewend de soep, aardappels, groenten en yoghurt in vijf minuten naar binnen te werken, daarna gingen mijn ouders melken. Soms ging ik aan de overkant nog een portje drinken. Wiel Hendrickx heeft me de wereld ingetrokken. Ik was heel blij dat ik na het gymnasium hier weg kon.”
In de twintig jaar dat ze weg was, bleek het Midden-Limburgse platteland ingrijpend veranderd. Winkels gesloten, verenigingen opgedoekt of gefuseerd net als gemeenten. Boerderijen, stallen en schuren stonden leeg, van de sociale samenhang in de dorpen bleek niet veel over. “Een zegen”, grijnst ze, terwijl ze haar handen om een mok kruidenthee met verse gember vouwt. “Vanuit de schaarste wordt creativiteit geboren.” Nu ze toch bezig is: “En de crisis vind ik ook een zegen. Wij zijn geïndoctrineerd geraakt door het groei-denken. Decennia lang hebben we alleen maar gedacht in termen van winstgroei. Nu moeten we denken in termen van krimp. Het is prachtig om te zien wat er gebeurt. We verbouwen oude schuren tot zorgcentra, hier in de gemeente Leudal zijn dat er al twintig: onderkomens voor dementen, jongeren, verslaafden, gehandicapten. In een voormalige garage zit nu een communicatiebedrijf, in het oude gemeentehuis een softwareontwikkelaar, de oude school is een Thomashuis geworden. Er worden kunstenaars uitgenodigd om mee te denken over de hergebruik van oude panden en wijken, er ontstaat een nieuwe dynamiek en dus ook een nieuwe sociale samenhang.”
Terug op de boerderij verbouwde Jackie met Simon (parttime-steward in de luchtvaart) een schuur tot vakantieappartement en legden een openbare landschapstuin aan. Ze trad toe tot de organisatie van het Limburg Festival en blies haar omgeving onder het motto ‘creative countryside’ nieuw leven in door kleine theaterproducties en concerten in en rond boerderijen te organiseren. Ze liet zich inspireren door Tracy Metz’ boek Pret! Leisure en landschap waarin deze de inrichting van Nederland onder de loep neemt. “In Spanje”, zegt Jackie, “hebben ze een woord voor werkeloze dertigers en veertigers die de stad verlaten en half uitgestorven dorpen nieuw leven inblazen: de neo ruralis. Natuurlijk hebben we daarmee de verdwenen supermarkt niet terug, maar er ontstaat een nieuwe dynamiek. Ik ben al zes jaar heel blij lid van de plaatselijke Rotary, vrij uitzonderlijk voor een journalist. De leden verschillen in alles, maar op basis van die verschillen kunnen we elkaar helpen en de sociale samenhang te herstellen.”
In al die voortreffelijke dynamiek stond Jackie Smeets op 4 september 2012 mosselen te bakken toen ze het gevoel kreeg dat ze midden in een bos brandnetels stond: een hersenbloeding. “Vijftien jaar was ik continue bezig geweest met plannen en organiseren, en juist in dat gebied van de hersenen waar spraak en planning zitten, werd ik getroffen.” In het ziekenhuis verloor ze het bewustzijn. Toen ze bijkwam, kon ze niet meer praten. “De angst dat je je niet meer verstaanbaar kunt maken, is heel eng. Je weet wat je wil zeggen, maar het komt er niet uit. Maar ik had geen verlamming, dus ben ik er goed vanaf gekomen. Zeven maanden kon ik vrijwel niets. Nu tel ik tot tien voor ik ergens op in ga, en ik mediteer twee keer per dag. Ik probeer me te concentreer op zaken die me energie en plezier opleveren.”
Met de gedwongen rust kwam ook de drang tot schrijven terug. Op en rond de boerderij liggen de familieverhalen voor het oprapen, dus broedt ze op een magisch-realistische roman. “Als ik een Boskoopappel in mijn handen heb bijvoorbeeld, we hebben oude rassen geplant, komt er een heel scala aan jeugdherinneringen boven. Zo verscheen er elke herfst een man uit Brussel die hier appels kwam rapen. Blijkt dat hij tijdens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hier op bezoek was gekomen, en niet meer naar huis kon. Zijn hele lagere schooltijd woonde hij in Grathem. Zijn moeder kwam uit een geslacht van boterhandelaars uit Buggenum.”
Behalve appels en verhalen rapen, wil Jackie ook verhalen toevoegen aan de omgeving. “We hebben zoveel ruimte op de boerderij dat het bijna crimineel is om er met zijn tweeën te wonen. Maar ik beschouw dit niet als iets van mij, vandaar dat er ook geen hek om staat. Het delen van een plek heeft een enorme meerwaarde. Wat we hier gedaan hebben, is mensen mee laten groeien met de verandering van deze plek. Met Mundial heb ik een groep uit Mali hier naar toe gehaald. Ik ga dan naar de plaatselijke drumband en vraag of ze in het voorprogramma willen spelen. De muzikanten liet ik de Franse les op de middelbare scholen bezoeken en de leerlingen kregen percussie-les. Aan het eind van de week traden ze op in de tuin. Met Jan Klompen, directeur van het Limburg Festival, heb ik het schuurtjestheater opgezet. Te gek om te zien hoe ontvankelijk mensen ook op het platteland zijn voor vreemde dingen.”
Een echt programma daartoe heeft ze niet. Laat staan dat ze nadenkt over wat mensen in de regio mooi zouden kunnen vinden. “Ik ga puur af op mijn intuïtie. Als ik het mooi vind, moeten er ook anderen zijn die het mooi vinden. Grathemmers die nooit naar het theater gingen, kregen soms heel exquise dingetjes voorgeschoteld. Toch was 95 procent van de locatievoorstellingen uitverkocht.”
Buiten heeft Simon de kersenboom inmiddels grotendeels geamputeerd. “Iedereen heeft verbeelding nodig”, mijmert Jackie hardop. “Kunst is niet verheven of elitair, kunst is een levensbehoefte. Bij de Rotary hebben we daar leuke gesprekken over. Je kunt een paar miljoen op de bank hebben, het leven draait uiteindelijk toch om gezondheid, geluk en verdieping. We hebben de neiging ver van huis te gaan om het daar te vinden. Ik ook. Uiteindelijk ben ik naar huis teruggekeerd. Ik had nooit met nieuwe ogen naar de mensen en de omgeving kunnen kijken als ik niet al die omwegen had gemaakt.”