De tranen welden. Ik was kapot van mezelf. Schoorvoetend was ik begonnen aan Stedelijk Base, de door Beatrix Ruf en Rem Koolhaas herschikte basiscollectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Verbazing maakte snel plaats voor gretige verwondering, en plotseling, als getroffen door een straal van genade, bevond ik me te midden van De Kooning, Rothko, Pollock en Newman. Huid na, zo dichtbij. Alsof ze er voor mij alleen hingen, in dat open compartiment in die immense basement, in de drukte.

Alsof ik ze voor het eerst echt zag. Maar nu zonder de smetteloos witte wand die de onaantastbaarheid van het kunstwerk benadrukt, de mythe van de autonomie bevestigt. Schoonheid was hier opeens geen abstractie meer, maar het wervelend vliegwiel van een geschiedenis waar ik deel van was. Kunst werd mensenwerk, deel van de wereld.
Mijn leven met de verbeelding flitste aan me voorbij: de fascinatie als kleuter voor de bordtekeningen van juffrouw Lieske – O, Hoofd vol Bloed en Wonden, Eva van Jan van Eyck bij tante Mia om de hoek, de verwondering bij het eerste besef van de magie, de ontdekkingen, de verwoede discussies met vrienden, de bewondering voor de onverbiddelijke kunstenaar, de talloze momenten van troost, inzicht, contemplatie, vervoering en vertwijfeling. Wat de kunst ooit was, werd ze opnieuw. Alleen voor mij: kind, adolescent en pensionado werden één.

Ik werd groter dan mezelf, ik figureerde in een imaginaire ontmoeting, voor een moment wás ik Willem De Kooning. Verheven, want wie uit de meute loerders en luisteraars om me heen kon zich voorstellen wat mij overkwam? Eindelijk was ik deel van het rood van Rothko, van de heksenketel van Pollock, en in een oogwenk lokte het blauw van Yves Klein, fysiek.

Alle werken raakten elkaar, alles klopte. Ruf en Koolhaas hebben de kunst uit de witte handen van de exegeten weten te halen en een nieuwe wereld van twintigste-eeuwse kunst gecreëerd, de modernen bevrijd uit hun autonomie. De kunst is terug in de wereld waar ze ooit vandaan kwam, en die van alle tijden is: de nooit eindigende van heldhaftige maar vergeefse pogingen zin of schoonheid vast te leggen.

Twee dagen eerder. Bonnefanten Maastricht. Heel vroeg, de ongelooflijke luxe nagenoeg in m’n eentje in museumzalen te kunnen dwalen, voor de gelegenheid herschikt en verduisterd voor Kahlil Joseph: filmwerk, beeld en muziek. De kelder van de wereld. De onderkant, zwart, even loom als viriel, gedoemd en vitaal, in werken van beeld en geluid die stomslaan. Onmacht fysiek gewaarworden. Daar in die zalen in Maastricht wordt het stil in je hoofd: wat je ziet en wat je hoort, zet zich hier vast. Geen ontkomen aan, geen uitknop te ontdekken. Geen troost, geen schoonheid, geen inzicht. Ja, wel geluid, ’n glimp van poëzie, muziek die bevrijdt uit de hopeloosheid.
Hier wordt de diepte van een probleem verbeeld. Hier is menselijke onmacht geen individueel probleem, geen vormprobleem, geen filosofisch schaakmat en zeker geen vlucht in modieuze hypocrisie. Hier draait het verhaal van de onontkoombare werkelijkheid. Geen witte wand: autonomie is hier een vloek. Ook hier vonden de inrichters de juiste vorm om de kern, dat is bij Joseph de boodschap, te bemiddelen, diens impact te optimaliseren.

Amsterdam was een explosie van indrukken, een spiegel op verleden en heden, Maastricht een heipaal, een loden deur. Zelden ervoer ik actuele kunst zo direct, zo onverbiddelijk, wreed. Bonnefanten seculariseert definitief. Het onderscheidt zich al enige tijd door de wereld binnen te halen. De sacrale tempel waar creaties geïsoleerd van wereldse zwaarte in eerbiedige aandacht kunst hangen te zijn, heeft ook hier zijn langste tijd gehad.

Pijn in het hart. Ik moet compleet zijn. Tussendoor wilde ik uitwaaien in Bergen (NH) waar mijn held, drummer/kunstenaar Han Bennink, in museum Kranenburgh zijn sympathieke speeltjes had laten tentoonstellen door ontwerpster Irma Boom. Recreatie als creatie, niks mis mee, de kunstenaar Bennink heeft geen pretenties. Maar precies daar wrong de schoen in dat luxe kunsthuis. Boom exposeert spel ouderwets museaal. Homo ludens in vain. Ruf en Koolhaas gooien de zaak open, Huijts treft in het Bonnefanten de essentie, Boom maakt er iets moois van – en dat werkt niet.

De conclusie is banaal. Kunstenaars zijn uiteindelijk het verhaal dat de kunstwereld ervan maakt. Maar ratio is geen emotie. Dat kunst ertoe doet, koude thee. Dat je hoofd ervan duizelt, okay. Dat ze elektrificeert, dat maken visionaire tentoonstellingsmakers mogelijk.