Eén van de verborgen schatten van Limburg, zo mag je de kerk van St. Joseph Arbeider in Meerssen wel noemen, ontworpen en grotendeels ingericht door Charles Eyck. Veel kerken uit de wederopbouwperiode worden gesloopt of hergebruikt. Zo niet de kerk in Meerssen. “De St. Joseph Arbeider is in feite één groot kunstwerk!”

Als ik aan wederopbouwarchitectuur denk, denk ik aan bakstenen, beton en blinde muren. Ik ben een wederopbouwkind. Als ik op zo’n winderig plein sta, zie ik mezelf weer rolschaatsen met vriendjes. Ik heb blauwe plekken en een geschaafde knie en ik moet naar huis. Nostalgisch, ja, maar mooi? Ach.

Toch heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nu al twee keer een contingent gebouwen uit de wederopbouwperiode voorgedragen als Rijksmonument. In 2007 was het tijdvak 1940-1958 aan de beurt, dit voorjaar volgde 1959-1965. De tweede lijst telt negenentachtig bouwwerken. Limburg is goed voor acht stuks, waaronder twee woonhuizen, de militaire begraafplaats in Margraten en vier kerken: de Gregoriuskerk in Brunssum, de Christus Koningkerk in Heerlen, de St. Joseph Arbeiderkerk in Meerssen en de Nicolaaskerk in Venlo. De formele aanwijzing tot Rijksmonument is in de loop van volgend jaar.

Wie destijds op het idee kwam het ontwerp van de nieuwe kerk in de westelijke uitbreidingswijk van Meerssen aan Charles Eyck toe te vertrouwen, valt niet meer te achterhalen. Eyck (1897-1983) was in Meerssen geboren, dat schept een band, maar hij was in de eerste plaats tekenaar, schilder en glazenier. Misschien meldde hij zich wel zelf aan. Al in zijn jonge jaren had hij in schetsen en fantasie-ontwerpen blijk gegeven van een meer dan gemiddelde belangstelling voor architectuur. Ook voor Meerssen had hij de eerste schetsen al gereed ruim voordat de opdracht werd verstrekt. Voor de technische kant van de zaak werd architect Harry Koene uit Maastricht in de arm genomen. Die kreeg daar trouwens nog behoorlijk last mee. Collega-architecten verweten hem dat hij zijn artistieke autonomie verloochende en zich te zeer voor Eycks karretje liet spannen. De eerste spade ging in april 1958 de grond in. Amper een jaar later werd de kerk al ingewijd.

Van buiten (baksteen, beton, blinde muren) maakt het gebouw een wat afwerende indruk, maar een rondje eromheen leert dat het wel degelijk fantasierijk in elkaar steekt. Ook het interieur geeft zichzelf niet meteen prijs. De ruimte is groot en komt ondanks talrijke decoraties sober over. Dat vonden ook de parochianen. Will Timmermans, beheerder van de kerk, en zijn zoon Eric Timmermans, amateurhistoricus, leiden mij met toenemend enthousiasme rond. “Vroeger stonden er bij het altaar allemaal palmboompjes”, vertellen ze. Om het een beetje aan te kleden.

Dan breekt de zon door. De zuidwand met niet minder dan 189 ronde en ruitvormige glas-in-lood-ramen, ook naar ontwerp van Eyck, licht op in helder rood, blauw en groen. De vensters werpen hun schijnsel op de terrazzo vloer en de tegenoverliggende wand, vrijwel geheel in beslag genomen door een muurschildering van Christus als Goede Herder. De nerveuze, tekenachtige stijl van Charles Eyck is onmiddellijk herkenbaar. Eyck voerde de regie over het schilderwerk, lichten vader en zoon Timmermans toe: “Hij vertelde wat hij ongeveer in zijn hoofd had, na een paar uur kwam hij terug, veranderde hier en daar nog iets en dan was het goed.” Zo ging het eigenlijk in de hele kerk. Parochianen vervaardigden kandelaars naar ontwerp van de meester. Daan Wildschut maakte een raam in de ‘kinderkapel’, Frans Gast tekende voor de machtige bronzen deuren in de zuidgevel. Ieder leverde zijn bijdrage, maar hoe langer je rondloopt en hoe meer details je ziet, hoe meer je onder de indruk raakt van de eenheid die het interieur uitstraalt.

Criteria voor plaatsing op de monumentenlijst zijn uiteraard de architectuur- en cultuurhistorische waarden. “De St. Joseph Arbeider is in feite één groot kunstwerk!” juicht Mieke van Bers, consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Zelfs dat winderige plein, realiseer ik me nu, betegeld in driekleurig ruitpatroon, draagt bij aan die waarden. Net als de gaafheid en de uniciteit van het geheel.

“De lijst die we hebben opgesteld is het topje van de ijsberg”, zegt Anita Blom, specialist Na-oorlogs Bouwen bij de Rijkdienst. “Natuurlijk zijn die negenentachtig gebouwen op zich belangrijk, maar ze zijn onderdeel van een veel breder charmeoffensief voor de wederopbouwarchitectuur. De bedoeling is dat eigenaren, provincies en gemeenten zelf hun verantwoordelijkheid nemen. Gelukkig zien we dat nu ook wel gebeuren.“

Niet overal gaat het zo als in Meerssen. Veel wederopbouwwijken lopen leeg, vallen ten prooi aan de krimp. Complete wijken worden gesaneerd, herbestemming of afbraak van kerken, scholen en gemeentehuizen is aan de orde van de dag. Kenmerkende onderdelen zoals glas-in-lood of beeldhouwwerken blijven vaak verweesd achter (zie kader). Hoewel er wekelijks nog geen honderd gelovigen naar de diensten komen in de 700 stoelen tellende kerk, is in Meerssen het gevaar niet acuut. Van opheffing van de parochie, zo zeggen vader en zoon Timmermans, is vooralsnog geen sprake.

Verweesd glas-in-lood

Nergens in de wereld is zoveel glas-in-lood uit de negentiende en de twintigste eeuw als in het land van Maas en Rijn, concludeerde de Duitse kunsthistorica en glas-in-loodspecialist Annette Jansen-Winkeln enkele jaren geleden na een inventarisatie. Alleen al in Nederlands-Limburg moeten zich duizenden glas-in-loodramen bevinden. Een aanzienlijk deel van deze ramen wordt bedreigd door herbestemming of afbraak van de gebouwen waarvoor ze destijds gemaakt werden. In opdracht van de provincie richt de Monumentenwacht Limburg nu in klooster Rolduc in Kerkrade een depot in voor verweesd glas-in-lood. Behoud en opslag is de eerste stap. Herplaatsing is het ideaal.