Op 12 september gaat Nederland naar de stembus. Verdwijnt het “treurige gezelschap van het kabinet-Rutte” per direct in de anonieme achterkamertjes van de commissariaten van het old boys network? En dan? “De nieuwe regering zou de oude Kantiaanse imperatief aldus kunnen herformuleren: het nastreven van eigen voordeel is alleen moreel te verantwoorden als het geen nadeel voor anderen oplevert.”

Kort na het aantreden van het kabinet-Rutte, in oktober 2010, blies minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken alle mist omtrent zijn politieke doelstellingen weg: voortaan kwam ons nationale egoïsme in alle staatsaangelegenheden op de eerste plaats. Had het lot van de hongerende Afrikaan of de onderdrukte Palestijn tot dan toe althans verbaal nog een rol gespeeld in het buitenlandse beleid, nu heette dat staatsfilantropie op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Ambassades in landen waar onvoldoende te halen viel moesten dicht, mensenrechten werden ondergeschikt gemaakt aan het nationale economische belang.

Dat was een trendbreuk. Niet dat we daar veel van gemerkt hebben, maar voor Rosenthals voorganger, Maxime Verhagen, vormden de mensenrechten nog “het hoogste speerpunt” voor zijn beleid. Hoezeer dat jezuïtische retoriek was, bedoeld om het sociaal bewogen deel van zijn christendemocratische aanhang te paaien, bleek uit het feit dat hij zijn kaken stijf op elkaar hield toen Rosenthal zijn nieuwe realisme afkondigde. Rosenthal had de tekenen des tijds verstaan: alleen met de belofte van een onverbloemd egocentrisme kon je nog kiezers winnen.

Zo is de huidige crisis vooral leerzaam in sociaalpsychologisch opzicht. Ze brengt op grote schaal rancuneuze agressieve energieën aan het licht die de afgelopen decennia grotendeels met succes in cultuurindustriële en sportieve banen werden geleid en aldaar maatschappelijk geneutraliseerd. De cultuurantropoloog die over honderd jaar zal terugblikken op onze tijd zal zich verbazen over een vreemde paradox. Nooit eerder was men in Noordwest-Europa zo rijk, tegelijkertijd waren grote delen van de bevolking nooit eerder zo chagrijnig, ontevreden, achterdochtig en hardvochtig. Slechts betrekkelijk machteloze minderheden trokken daaruit de voor de hand liggende conclusie dat er tussen materiële welvaart en levensgeluk geen vanzelfsprekende correlatie bestaat.

Maar de populaire pers, de Telegraaf als altijd voorop, zag en ziet dat anders. Alle gebeurtenissen in de wereld worden, geheel conform de moraal van onze minister van Buitenlandse Zaken, bekeken vanuit het perspectief van de effecten op ‘onze’ portemonnee. Dat er in Zuid-Europa op grote schaal een angstwekkend snelle verpaupering plaatsvindt, met gevaarlijke sociale desintegratieverschijnselen als gevolg, is onze verantwoordelijkheid niet, want te wijten aan collectieve luiheid en corruptiegevoeligheid in de betreffende landen. Helemaal onwaar is dat niet, het cliëntelisme en de staatsvijandigheid zijn er inderdaad hemeltergend. Onze populisten vergeten er alleen aan toe te voegen dat het Zuid-Europese wantrouwen jegens de staat en de desinteresse in publieke aangelegenheden haast even principieel bepalend zijn voor hun eigen luidkeels verkondigde kijk op de wereld.

Van solidariteit is geen sprake, geen cent mag er meer naar de ‘knoflooklanden’. Intussen verslechteren de levensomstandigheden daar in snel tempo naar het niveau van Derdewereldlanden. Begrijpelijk dat veel Grieken de schuld niet bij zichzelf zoeken maar bij het rijke Noorden, Duitsland in het bijzonder. Cartoonisten voorzien Angela Merkel van een Hitler-snorretje, wat niet van artistieke originaliteit en nog minder van historische fijnzinnigheid getuigt. De belangrijkste vraag is of de Grieken de verantwoordelijkheid voor hun ruïneuze situatie niet al te gemakkelijk afschuiven op anderen. Is het object van hun woede niet misplaatst? Zou hun verontwaardiging niet eerder tot een diepgaande psycho-politieke introspectie moeten leiden? Is hun situatie niet vergelijkbaar met die van de kettingroker met longkanker die een schadeclaim indient bij Philip Morris?

Dat zijn in zekere zin retorische vragen. In zekere zin: de hoofdschuldigen moeten bij de geslepen, niet zelden immorele verleidingskunstenaars worden gezocht, dus bij de banken die veel te gemakkelijk enorme kredieten hebben verstrekt aan mensen en bedrijven die duidelijk niet in staat waren die ooit terug te betalen zonder zich afschuwelijk in de nesten te werken. Nog meer dan Noord-Europeanen met hun protestantse arbeidsethos hebben zij de Zuid-Europeanen verslaafd gemaakt aan het prestatieloze inkomen. Daarmee hebben ze het toch al wankele gevoel dat er tussen inspanning en opbrengst een zeker evenwicht dient te bestaan grondig verstoord; wie werkt voor de kost is niet goed wijs als het geld overal voor het oprapen ligt.

Nu moeten de roekeloze schuldenaren boeten voor hun lichtgelovigheid. Het mes wordt hen zonder compassie op de keel gezet. Hulp krijgen ze alleen nog onder voorwaarden van het IMF en de Europese commissie, dat wil zeggen: na monstrueuze bezuinigingen, liberaliseringen en privatiseringen, die niet tot economisch herstel, wel tot verdere verdieping van de crisis en ontwrichting van de samenleving zullen leiden, en waarvan de pijnlijke gevolgen voor het Noorden nog niet zijn te overzien.

Daarmee wordt in grote lijnen het scenario herhaald dat de laatste decennia bepalend was voor de ontwikkeling van de wereldeconomie. ‘Ontwikkeling’ hield in dat ‘onontwikkelde’ landen zich dienden te richten naar de principes van het westerse bedrijfsleven. Onder leiding van het IMF en de Wereldbank werd het neoliberale geloof in de vrije markt overal met passie verkondigd, en bij hardnekkig verzet van de ongelovigen desnoods met geweld afgedwongen. Daarin school van meet af aan een ongekende arrogantie: alsof westerse voorstellingen van een goed leven, gebaseerd op het absolute primaat van een groeiende materiële welvaart, per se superieur zijn aan andere, technologisch minder geavanceerde voorstellingen.

En erger nog: dat geloof werd bezield door een levensgevaarlijke blindheid voor de collateral damage, de onbedoelde schade, die mondiaal tot onbeheersbare proporties dreigt uit te groeien. Ongebreidelde groei volgens neoliberale principes gaat ervan uit dat het kapitalistische ontwikkelingsmodel, dat het westen vooral sinds de industriële revoluties vanaf de late achttiende eeuw welvaart heeft gebracht, generaliseerbaar is voor de rest van de wereld, dus dat ook de arme landen in het kielzog van het westen zouden groeien en uiteindelijk zouden delen in de algehele welvaart.

Dat nu is een misverstand gebleken, zoals in verlichte kringen overigens allang bekend was. In 1928 schreef Mahatma Gandhi in Young India, het blad van de Indische onafhankelijkheidsbeweging: ”God moge verhoeden dat India ooit een industrialisering naar westers model nastreeft, de wereld zou worden kaalgevreten als door een sprinkhanenplaag.” Vermenigvuldiging van het koloniale, Engelse model zou een vermenigvuldiging van de koloniale uitbuiting betekenen; onder die condities achtte hij een waardig leven uitgesloten.

Anno 2012 is Gandhi’s vrees meer dan bewaarheid. De planeet vertoont uitputtingsverschijnselen en kraakt in al zijn voegen. De armoede, verre van te zijn opgeheven, heeft zich uitgebreid tot in de grauwe metropolen van de Eerste Wereld, tot in de voorsteden van Londen en Parijs. Vijftig miljoen inwoners van de VS – ofwel een op de zes – lijden aan voedseltekort, om te overleven zijn ze aangewezen op de voedselbank. In plaats van de kansloze delen van de bevolking via onderwijs en stimuleringsprojecten uit het slop te helpen, investeert het land liever in een tot over de grenzen van het absurde doorgevoerde controle en repressie. Bijna een procent van de bevolking zit in de gevangenis, meer dan in China of Rusland. Voor de alles weglachende Mark Rutte en zijn neoliberale aanhang, ook in concurrerende partijen, is Amerika desondanks nog altijd het beloofde land.

Politiek volgens dit concept is nationale politiek. En die wordt niet alleen hier, maar haast overal bedreven, hardnekkiger, lijkt het wel, naarmate de economische en ecologische globalisering harder om transnationale concepten schreeuwt. Want elke exclusief nationale politiek lijdt aan bedrijfsblindheid. Beperking tot de blik van de belastingbetaler negeert de veelvoudige vervlechting van alles wat wij doen en laten met de levens van anderen, elders op de planeet. En dat ‘alles’ kan niet letterlijk genoeg worden opgevat: aan nagenoeg elke karbonade, elk T-shirt en elk mobieltje kleeft het onrecht van kinderarbeid, rechteloosheid, onderbetaling en andere schendingen van de mensenrechten. Sterker: elke beslissing of we de fiets of de auto, de trein of het vliegtuig nemen heeft gevolgen voor – onder veel meer – de uitstoot van broeikasgassen, en dus voor de verwarming van de aarde, en dus voor woestijnvorming, erosie en watertekorten vooral in de Derde Wereld, en dus ook voor hongersnoden, migratiegolven en ‘stammenstrijd’ (zoals we die ‘primitieve’ oorlogen om het bestaan hier graag noemen.) In het algemeen: voor een toenemende asymmetrie tussen rijk en arm, Noord en Zuid.

Mensenrechten? Voor Nederlandse liberalen, inclusief de minister van Volksgezondheid, bestaan die vooral uit het recht in cafés te mogen roken en op de snelwegen gas te mogen geven. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in 1948 door de VN opgesteld in een vlaag van naoorlogse beschavingswil, is alleen maar hinderlijk voor ons economische eigenbelang. Daarbij weet Rutte zich in goed gezelschap: ook de Wereldhandelsorganisatie erkent die rechten niet eens op papier, laat staan dat ze alles in het werk stelt om een corresponderend mondiaal politiek en juridisch apparaat op te bouwen dat in staat is die rechten bij schending af te dwingen. Nu gebeurt dat alleen door strijd van de slachtoffers gesteund door non-gouvernementele organisaties, op vele duizenden plaatsen ter wereld, slechts de meest spectaculaire gevallen halen de pers.

Waarschijnlijk gaat het grootste deel van het kabinet-Rutte zijn ministeriële know how binnenkort verzilveren in het commissariaten- en lobbycircuit, wat mij betreft verdwijnt dat hele treurige gezelschap per direct in de anonieme achterkamertjes van het old boys network. De verkiezingen van 12 september bieden een kans op verandering. Revolutionair kan die onmogelijk zijn: grote veranderingen zijn alleen denkbaar op de lange termijn, als resultaat van ingrijpende individuele en collectieve leerprocessen, eerst zullen wij zelf onze levens drastisch moeten veranderen. Maar een principiële politieke koerswending, een einde aan de geborneerdheid, het provincialisme en de cultuurbarbarij – dat zou al een hele opluchting zijn.

De nieuwe Nederlandse regering zou het voorbeeld moeten geven in een zo dringend gewenste verandering van het politieke en culturele klimaat. Ze zou de oude Kantiaanse imperatief aldus kunnen herformuleren: het nastreven van eigen voordeel is alleen moreel te verantwoorden als het geen nadeel voor anderen oplevert. Ze zou van elk beleidsvoornemen de effecten op de mensenrechten, in welke vorm en waar dan ook, moeten verdisconteren. Ze zou het oude Romeinse idee van de res publica, van de publieke zaak, nieuw leven moeten inblazen. Ze zou moeten weten dat een zelfbewuste, trotse burger niet hetzelfde is als een hebzuchtige, jaloerse consument, niet iemand die met de rug naar de wereld staat en denkt dat hij met het tellen van zijn centen ook zijn zegeningen telt, maar iemand die zich voluit betrokken voelt bij de openbare zaak en zodoende de civiliserende kracht van de generositeit ontdekt.