Tussen grofweg 1850 en 1950 was Roermond wat we nu een creative city zouden noemen. Daar is vrijwel niets van over. Hoe komt dat? Willem Cartigny deed onderzoek. “Deze stad ontbeert visie.”
Op een kerkhof leer je een stad pas kennen. Het Oude Kerkhof in Roermond draagt zijn naam met ere. Het is 230 jaar oud, wie iets wil weten over de historie van de stad moet hier een kijkje komen nemen. Aan de hoofdallee is de bisschoppelijke grafkapel, verder ligt er de verstorven adel en hoge burgerij. De herinrichting van het kerkhof stamt uit 1857 en is van Pierre Cuypers, naar Luiks model, met gevoel voor rangen en standen. Hij ligt er zelf ook, in een, hoe kan het anders, neogotisch praalgraf.
Hoe verder je van de hoofdallee komt, hoe lager de doden in de stedelijke pikorde hebben verkeerd. Joden, protestanten en ongedoopten liggen in aparte, soms ommuurde, delen aan de rand.
De katholieke doden liggen in vier klassen en, grapt Willem Cartigny, vijftig standen. In geen stad luisterde het vroeger zo nauw, qua rangen en standen. “Remunjse kaaje kak”, zei men in de omliggende dorpen vol spot. Een complimenteuzer bijnaam luidde: Haagje van het Zuiden. Met de terugkeer van de bisschop in 1853 en de vestiging van tal van rijksdiensten en dependances van ministeries was daar alle reden toe. In de twintigste eeuw leverde Roermond drie maal een minister-president, in het overgangskabinet Beel in 1958-59 zaten vier bewindslieden van Roermondse komaf.
Het Bisschoppelijk College en vooral de Rijks HBS stonden in het hele land bekend vanwege hun hoge, bijna wetenschappelijke niveau. Eugène Dubois (1858-1940), de antropoloog die Darwins ‘missing link’ opvulde, schreef dat de Rijks HBS in zijn tijd beschikte over voortreffelijke leraren en vrijwel even goed was ingericht als een universiteit. Hij herinnerde zich “een uitmuntend chemisch laboratorium, grote zoölogische, mineralogische en petrografische verzameling, een mooie plantentuin.”
Willem Cartigny haalt in Architecten en ateliers. Dwarsverbanden in de Roermondse kunstsector in de 19e en 20e eeuw behalve Dubois nog tal van andere coryfeeën aan om aan te tonen dat Roermond in de jaren 1850-1950 niet alleen een stad van rangen en standen was en een kweekvijver van bestuurders en intellectuelen, maar ook een ‘creative city’, lang voor die term werd bedacht. Vanuit het verre Utrecht, waar hij alweer meer dan vijfenveertig jaar woont, doet Cartigny (67), van huis uit socioloog, sinds enkele jaren onderzoek naar Roermonds gouden eeuw. Architecten en ateliers is het tweede deel in een reeks voorbeeldig uitgegeven cahiers, door Cartigny uit eigen zak betaald, ondersteund door ontwerper en uitgever Joep Pohlen.
Na 1850, zo blijkt uit Architecten en ateliers, groeide de kunstensector in Roermond uit tot een economisch belangrijke bedrijfstak. De stad telde in de loop der jaren tientallen ateliers waar architecten, beeldhouwers, schilders, glazeniers en ornamentmakers werkten. En van de belangrijkste werkgevers was architect Pierre Cuypers (1827-1921) die in zijn lange leven meer dan meer dan honderd kerken heeft gebouwd. In zijn werkplaats, waar nu museum Cuypershuis is ondergebracht, werkten in de hoogtijdagen zestig tot tachtig mensen. Door toedoen van Cuypers ontstond in de directe omgeving van de werkplaats een kleine cité ouvriere met woningen voor zijn personeel. Zoon Jos en kleinzoon Pierre jr bouwden er eveneens hun huizen, met uitkijk op de Roer. Cartigny: “Het is een soort openluchtmuseum van Cuypersstijlen. Ik heb ooit geprobeerd om er een beschermd stadsgezicht van te maken, maar de gemeente wilde er niet aan. Ze hadden hun mond vol over beschermde stadsgezichten, maar toen het zich aandiende hebben ze de verordening veranderd.”
Op de vraag waarom Roermond, in 1850 woonde er amper 7.000 mensen, als stad zo’n hoog artistiek niveau bereikte, heeft Cartigny nog steeds geen sluitend antwoord. Toch doet hij een poging. “Roermond was behalve bisschopsstad ook een grensstad, en nergens was, vooral in de middeleeuwen, zo’n hoge dichtheid aan kloosters, dat waren kunstinstellingen bij uitstek.”
En dan waren er twee oude tradities die in de 19e eeuw weer boven kwamen: beelden maken en glas-in-lood. “Uit recente opgravingen blijkt dat Roermond in de middeleeuwen al een glasstad was. Je zou bijna gaan denken dat het in de genen van de stad zit.” Verder had de stad persoonlijkheden als Pierre Cuypers en Frans Nicolas in huis. Als hoofd van een familiedynastie zorgden ze voor continuïteit, hun ateliers werkten als een magneet. Cartigny: “Ook de Teekenschool heeft een belangrijke rol gespeeld, vooral na de nieuwbouw in 1905. Die was zwaar gesubsidieerd door het ministerie. Waarschijnlijk heeft Cuypers ook daar een hand in gehad.”
Tegen de tijdgeest was er in de jaren dertig, toch een tijd van crisis, sprake van een reveil. Nu speelde Joep Nicolas, kleinzoon van Frans, een voortrekkersrol. Hij lokte tal van kunstenaars naar Roermond, zoals Schoonbrood, Vos en Eyck. “Zo ontstond wat later de Limburgse School werd genoemd. Als glazenier werkte Nicolas veel voor seculiere opdrachtgevers, in stadhuizen, scholen en ziekenhuizen. Ook architecten als Jos Cuypers, Frans Dupont en Jan Bongaerts hadden met hun kantoren veel werk.”
In de gloriejaren van Pierre Cuypers was Roermond qua inwoners de tweede stad van Limburg. Nu de vijfde. Waar is het misgegaan? Cartigny: “De stad ontbeert visie. Politici lopen vaak achter de feiten aan. Voor de oorlog was Roermond dé onderwijsstad van Limburg, met de Leergangen, twee kweekscholen, een seminarie, de Teekenschool, het Bisschoppelijk College, de Rijks HBS. Die rivaliteit tussen die laatste twee, de katholieken versus de liberalen, bracht veel creativiteit met zich mee. De premiers en ministers die de stad voortbracht, zijn uit dat milieu voortgekomen.”
Daarna heeft Roermond het laten lopen, meent Cartigny. “De stad stelde enige jaren geleden pas een task force hbo in toen de pabo zo goed als vertrokken was. Er is een politieke elite die niet weet hoe ze een visie moeten ontwikkelen. En dat is wel nodig als je een creatieve stad wil zijn.
Op dit moment draait alles om retail en toerisme. Dat je als stad een focus hebt, is niet verkeerd. En economisch heeft die focus zeker geholpen, de werkeloosheid is gedaald. Maar het is vooral werk voor laagopgeleiden. Als je een stad van de toekomst wil bouwen, is die basis te smal.”
Het gebrek aan visie blijkt volgens Cartigny ook uit het feit dat, met name in de jaren dat wethouder Jos van Rey de dienst uitmaakte, nodeloos veel is gesloopt in de stad. Hij noemt de chemische fabriek Haagen, aan de Roer achter de ECI, met zijn prachtige sheddaken. Vanuit de stichting Ruimte, die het historisch stadsgezicht wil behouden, probeerde Cartigny een status te krijgen voor het complex. “In no time was de fabriek gesloopt.” Hetzelfde lot onderging een meubelfabriek bij Kapel in ’t Zand, de oude kleipijpenfabriek in het centrum en een deel van de Baco-fabriek. “Onder Van Rey hadden projectontwikkelaars vrij spel. Bij leeg liggende kloosters weet de stad nog steeds weinig beters te verzinnen dan ombouwen tot appartementen. Altijd maar die appartementen. Terwijl de stad er daar al veel te veel van heeft.”
De lakmoesproef voor hoe Roermond met zijn ateliergeschiedenis omgaat, nadert snel, zegt Cartigny. “Het atelier van Frans Nicolas is inmiddels ruim 150 jaar in gebruik. De huidige bewoners, het kunstenaarsechtpaar Mariska Dirkx en Dick van Wijk, gaan tegen de zeventig. Ze hebben de gemeente enkele malen geprobeerd te interesseren voor een toekomstige functie van het atelier. Zonder reactie. Projectontwikkelaars azen er natuurlijk ook op, je houdt je hart vast.”
Cartigny’s voorkeur is om er een Nicolashuis van te maken. “Je kunt er de geschiedenis van Roermond als atelierstad laten zien, desnoods in één stichting met het Cuypershuis. Zo’n kans moet je uitbuiten – als je tenminste iets van een visie hebt op de creatieve stad.”
Willem A.J. Cartigny, Architecten en ateliers. Dwarsverbanden in de Roermondse kunstsector in de 19e en 20e eeuw. Uitgeverij Fontana. Fontana.nl
Foto boven: Het atelier van Frans Nicolas. foto uit boek