Carnaval subversief? Keulen als Rijnlandse carnavalsHochburg een haard van verzet tegen de nazi’s? In het boek Alaaf und Heil Hitler, Karneval im Dritten Reich prikken twee Duitse historici die mythe genadeloos door. “Iemand die dronken tegen een portret van de Führer begint te fulmineren, dat konden ze niet hebben.”

De bruine jaren van het Keulse carnaval
Keulen, voorjaar 1946, de aula van de zojuist heropende universiteit. CDU-kopstuk Konrad Adenauer, de door de nazi’s uit zijn ambt gezette oud-Oberbürgermeister, spreekt 4000 Kölner toe. “Nergens in Duitsland is het nationaalsocialisme tot 1933 zoveel openlijk, en vanaf 1934 zoveel geestelijk verzet geboden als in Keulen.” Szenenwechsel: zelfde jaar, 24 maart, het de-nazificeringscomité in Keulen. De 46-jarige Thomas Liessem, hét boegbeeld van de Keulse carnaval van voor de oorlog én NSDAP-partijlid, legt een verklaring af. Als “onverschrokken strijder tegen de partij” omschrijft hij het Keulse carnavalsfeest tijdens de nazitijd als “het meeste democratische in heel Duitsland”.
Een mythe is geboren: de carnavals-Hochburg Keulen als haard van verzet tegen de nazi’s. Een mythe die lang weet stand te houden. Het duurt tot de jaren tachtig en negentig voordat historici het verhaal beginnen door te prikken. Carl Dietmar, journalist en historicus uit Keulen, weerspreekt het wijdverbreide idee dat carnavalisten zich ‘van nature’ tegen de heersende macht keren. Carnaval is van oudsher het feest van de middenstand. En middenstanders en politieke kaste kruipen – niet alleen in Duitsland – juist ‘van nature’ bij elkaar op schoot. Dietmar gooit de knuppel in het hoenderhok via de Kölner Stadt-Anzeiger: tijdens de nazitijd was de Keulse carnaval bijzonder Linientreu. Het komt hem op tien tallen haattelefoontjes van neonazi’s te staan.
Marcus Leifeld is dat twee decennia later niet meer overkomen. De Keulse stadshistoricus schreef, samen met Dietmar, het boek Alaaf und Heil Hitler, Karnaval im Dritten Reich. In zijn kleine werkkamer op zolder van het Kölnisches Stadtmuseum plaatst hij de Keulse carnavalsmythe in perspectief. “Het is iets wat je in heel Duitsland zag: Verdrängung. De mensen, maar ook de Westerse bezettingsmachten, wilden zo snel mogelijk het gewone leven hervatten. De nazitijd werd weggestopt. De nazi’s, dat was iets wat Duitsland was overkómen, niet iets wat de Duitsers zelf hadden gewild.”
Vijf decennia later is het klimaat compleet veranderd: de ‘wegkijk’-generaties die de nazitijd nog mee hebben gemaakt, leggen het vanaf pakweg de millenniumwisseling af tegen de nieuwsgierigheid en het historisch besef van de jongeren. De belangstelling voor de bruine jaren in de Duitse geschiedenis neemt toe, ook bij de traditionsreiche Duitse carnavalsverenigingen. Zelf krijgt Marcus Leifeld in 2003 de kans in de archieven van het befaamde Keulse carnavals-corps Rote Funken te duiken. Hij treft een goudmijn: het archief is uiterst compleet, gedetailleerd en enorm uitgebreid. Alle verslagen van bestuursvergaderingen in de jaren dertig zijn bewaard gebleven.
Het archief leest als een spiegel van de Duitse geschiedenis, zegt hij. “Je ziet dat in de vroege jaren dertig de carnavalisten nog met succes de invloed van de nazi’s buiten de deur wisten te houden. Tot in 1935 plaatselijk nazileider Wilhelm Ebel het carnaval volledig onder controle wilde krijgen.” De daaropvolgende opstand bij de carnavallisten legde de kiem voor de mythe van Keulen-als-verzetshaard. Maar die opstand was niet gericht tegen het nazi-gedachtengoed: de plaatselijke verenigingen wilden vooral de macht houden over de organisatie van het feest. Dat mochten ze, maar – net als in de rest van de Duitse maatschappij – was er ook in de wereld van het carnaval geen ontkomen aan ideologische Gleichschaltung.
De voorbeelden van de nazi-Spass van de Kölner Jecken in Alaaf und Heil Hitler raken je in het middenrif. Rosenmontagszug, 1934: Die letzten ziehen ab meldt het bord op een Mottowagen over joden die Duitsland ontvluchten. 1936: een Keulse praalwagen over de Nürnberger rassenwetten: ‘Däm han se op d’r Schlips getrodde’. Antisemitisme om te lachen. Ver voorbij humor: een foto van de Narrenumzug 1938 in Nürnberg: joden opgehangen aan een ‘molen des doods’. De eerdergenoemde Keulse opper-carnavalist Thomas Liessem prijst in een propagandafilm in 1936 “die straffe Haltung” van geüniformeerde carnavalskorpsen. Hij zwijgt als een antisemitische praalwagen voorbijtrekt.
De belangstelling van de nazi’s voor carnaval had alles te maken met het feest als uiting van Volksgemeinschaft, koren op de molen van het bruine denken. Maar, zegt auteur Marcus Leifeld, vergeet ook de propagandistische en economische motieven niet. “In het buitenland, bijvoorbeeld in Nederland, werd reclame gemaakt met carnaval. ‘Hoezo, wij Duitsers oorlogszuchtig? Welnee! Kijk, wij zijn vredelievend en vrolijk!’, luidde de boodschap in Duitse propagandafilms over carnaval die voor het buitenland werden gemaakt. En er ging en gaat heel veel geld om met carnaval. Nog steeds trouwens: dit jaar bekeken 1,5 miljoen mensen de Rosenmontagszug. Met carnaval wordt alleen al in Keulen 460 miljoen euro uitgegeven; goed voor 5000 banen! In de jaren dertig was het niet anders. Nazileider Ebel was in 1935 behalve partijbons ook voorzitter van de plaatselijke VVV…”
Met de psychologische finesse die een goeddoordachte dictatuur kenmerkt, wilden de nazi’s hun volledige controle over het carnaval camoufleren. Leifeld: “Openlijke partijsymbolen zoals hakenkruizen waren verboden in de optochten. De nazi’s gingen zo ver hun eigen ‘partijkritiek’ te organiseren. In ons boek staat een ontwerp van Albert Reich voor een praalwagen in de Münchener Faschingszug van 1938. Dat ontwerp bespot op het eerste oog de ambtenarij. Ik ben gaan uitzoeken of die Reich misschien een regimecriticus was. Von wegen. Hij bleek Mein Kampf geïllustreerd te hebben…”
Door subtiel afstand te houden van het carnaval konden de nazi’s achter de schermen niet alleen het volksfeest volledig politiseren, maar vooral de indruk wekken dat de antisemitische praalwagens, buutteredners en liedjes uit het volk zelf voortkwamen. “Uit de cafés werden alle portretten van Hitler weggehaald”, zegt Leifeld. “Maar dat had ook te maken met de angst van de partij voor ongeorganiseerd straatcarnaval. Anders dan bij de georkestreerde grootse pronkzittingen was dat niet onder controle te houden. En iemand die dronken tegen een portret van de Führer begint te fulmineren, dat konden ze niet hebben.”
Was er dan geen verzet?
Jawel, buutteredner Karl Küpper bespotte de Hiltergroet. “Zo hoog ligt bij ons de rotzooi in de kelder na het hoogwater”, zei hij, met gestrekte arm. Hij kreeg in 1939 een levenslang spreekverbod. Was Küpper volgens Marcus Leifeld nog een ‘onaangepaste carnavalist’ volgens de beste traditie, voorzitter Leo Statz van het Düsseldorfer Festkomittee verzette zich als diepgelovig katholiek om ideologische redenen tegen de rassenleer van de nazi’s. Hij sterft in 1943 in Koblenz onder de guillotine. Carnaval wordt dan officieel al niet meer gevierd: tijdens de oorlog is het verboden.
Anno 2010 durven de Duitse carnavalisten hun eigen geschiedenis niet alleen onder ogen te zien – in het Keulse carnavalsmuseum komt de nazitijd aan bod – het klimaat lijkt nu een beetje politiek correct. Amnesty International is al in de Rosenmontagszug meegereden. Leifeld: “En een Mottowagen riep naar aanleiding van de omstreden bouw van een moskee op het debat daarover vooral zakelijk te voeren.” Hij wil niet zo ver gaan deze maatschappelijk verantwoorde manier van carnaval vieren te duiden als een door schuldbesef veroorzaakte catharsis. “Ik denk dat het eerder te maken heeft met de huidige leider van de optocht, Christoph Kuckelkorn. Die weet ook kunstenaars en linkse artiesten die voorheen niks met carnaval te maken wilden hebben naar zich toe te halen.”
Zelf is de uit Westfalen afkomstige Leifeld lid geworden van de Rote Funken. “Ik vier nu elk jaar carnaval. Net als de meeste mensen ben ik dan niet met politiek bezig, maar met feestvieren.” Na het feest is hij weer an die Arbeit; hij gaat onderzoeken hoe in het buitenland, bijvoorbeeld in Limburg, in de nazitijd tegen het eigen en het Duitse carnaval werd aangekeken. Informatie is welkom: marcusleifeld@gmx.de.
Carnavalsoptocht 1936: een Keulse praalwagen over de Nürnberger rassenwetten: ‘Däm han se op d’r Schlips getrodde.’
Rosenmontagszug, 1934: ‘Die letzten ziehen ab’ meldt het bord op een Mottowagen over joden die Duitsland ontvluchten. foto’s: Kölnisches Stadtmuseum
Auteur Marcus Leifeld: “…tijdens carnaval ben ik dan niet met politiek bezig, maar met feestvieren.” foto Leifeld
Carl Dietmar en Marcus Leifeld, Alaaf und Heil Hitler, Karnaval im Dritten Reich. Uitgeverij Herbig, München. 24,95 euro