Fatsoenlijke partijen moeten samenwerking met Wilders uitsluiten, vindt Cyrille Offermans. Ze moeten juist laten zien dat hij sociale problemen niet benoemt, zoals zijn bewonderaars beweren, maar juist verduistert door ze in verband te brengen met ‘de fascistische islam’. Het hoort bij de houding van een bange, discussies mijdende man “die in niets getuigt van een coöperatieve, laat staan van een democratische gezindheid.”

Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart was het triomfalisme in het kamp van de PVV niet gering. ‘Vandaag Almere en Den Haag,’ aldus een dreigende partijleider, ‘morgen heel Nederland.’ Was dat, behalve een demonstratie van politieke overmoed, vooral een bewijs van historische onnozelheid of eerder een brutale provocatie? De man is sluw genoeg om al te amicale solidariteitsbetuigingen van rechts-extremistische soortgenoten van elders – Haider, Le Pen – op afstand te houden, niettemin plaatste hij zich met die uitspraak impliciet maar overduidelijk in nazistische traditie.

‘Wir werden weiter marschieren
Wenn alles in Scherben fällt.
Denn heute da hört uns Deutschland
und morgen die ganze Welt.’
Zo klonk indertijd het vastbesloten refrein van de opmarcherende aspirant-milities van de Hitler Jugend, waarvan de slotzinnen in een latere fase nog werden aangescherpt tot ‘heute gehört uns Deutschland / und morgen die ganze Welt,’ zodat niemand meer de vergissing kon begaan uitsluitend met een stel frisgewassen koorknapen van doen te hebben.
Curieus. In Nederland heeft niemand, voor zover ik weet, op die parallel gewezen. Misschien is ook dat vooral historische onnozelheid, maar mogelijk ook – en in dat geval: eindelijk – een vorm van politiek-strategische slimheid. Want het mag niet worden uitgesloten dat Wilders op zulke beschuldigende maar ook algemeen als laakbaar beschouwde reacties hoopte. Zijn hele politieke vernuft is immers een afgeleide van het axioma dat één gek meer kan vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden: hij weet dat hij met zijn absurde uitspraken iedereen op de kast jaagt en zich aldus verzekerd weet van weer dagenlange publiciteit, alsof zijn bêtises werkelijk van levensbelang waren.
Dat de gebleekte agitator de stormachtige lokale successen van zijn falanx dus zelf in het perspectief van het nazisme plaatste, wil niet zeggen dat hij een vergelijkbare politieke agenda heeft. ‘Morgen heel Nederland’ is toch iets anders dan ‘morgen die ganze Welt’. Zijn verbale agressie beoogt weliswaar een nieuwe kruistocht, maar zijn Jeruzalem heet Rotterdam, Den Haag, Almere – de moslimvijand is al in onze steden gepenetreerd. Tot grensoverschrijdende expansie of wraakexpedities roept hij niet op, hij stuurt zijn discipelen uitsluitend naar Europa om elk voorstel tot Europese samenwerking te traineren – tenzij het erom gaat de Europese buitengrenzen strenger te bewaken.
Wilders is een rabiate, maar defensieve nationalist. Hij gelooft, dwars tegen alle feiten in, in een homogeen en monocultureel Nederland, dat zelfs in de tijd van de Batavieren en de Kaninefaten niet bestaan heeft. Aanvankelijk had dat geloof nog tamelijk onschuldige trekken, vergelijkbaar met de nostalgie van de heemkundige en de dialectvorser, maar sinds hij zich afzonderde van de VVD radicaliseerde hij razendsnel in fundamentalistische richting – het spiegelbeeld van de extremisten die hij wil bestrijden. Net als bij hen klinken zijn filippica’s agressiever naarmate zijn politieke wensen zich verder van een mogelijke realisering verwijderen.
En ’s mans toenemende wereldvreemdheid is vooral het resultaat van een zelf geforceerd isoleringsmechanisme. Voor zover hem enig strategisch talent niet ontzegd kan worden, heeft dat betrekking op de succesvolle manier waarop hij zijn eigen aandeel in dat isoleringsproces in de schoenen van zijn tegenstanders weet te schuiven, om aldus van agressor in martelaar voor de goede zaak te veranderen.

Die goede zaak is, zoals bekend, de Nederlandse identiteit, een begrip dat Wilders wijselijk vooral negatief definieert, namelijk door erop te wijzen wie er geen deel van uitmaakt en het daarom alleen al door zijn aanwezigheid bezoedelt. In zijn schaarse pogingen die identiteit van enige inhoud te voorzien komt hij nooit verder dan wat gestamel over de ‘joods-christelijke’ bronnen van onze beschaving, soms verwijst hij ook naar ‘de Verlichting’. Maar alleen al het gemak waarmee hij ‘joods’ en ‘christelijk’ tot een soort pan-Europese verdragsorganisatie samensmeedt, geeft aan dat hij van de reële tegenstelling tussen joden en christenen in het algemeen en van het beschamende antisemitisme van de rooms katholieke kerk in het bijzonder maar liever niet wil spreken.
Ook de christelijke traditie als zodanig kan hij niet zomaar voor zijn beweging annexeren. Want het absoluut nieuwe van het christelijke monotheïsme, zoals het op basis van het lijdensverhaal van Christus in het hele Romeinse imperium werd gepropageerd door Paulus, was nu net dat het, in tegenstelling tot het exclusieve verbond van het joodse volk met zijn God, nadrukkelijk was gericht op de gelovige communio van alle volkeren. Paulus riep op tot de eerste internationale van de geest, waarvan de verre echo’s nog naklinken in de communistische internationale van bijna twee millennia later.
Voor de kinderen Gods bestond er geen verschil tussen Grieken en joden, slaven en vrijen, mannen en vrouwen. Paulus bewerkstelligde de uitbraak van het geloof in de ene God uit de provincie (en het daarbij horende etnocentrisme) en promoveerde hem tot redder van de hele mensheid. Dat het christendom vervolgens pacteerde met de particuliere belangen van de machtigste wereldlijke heersers – voor het eerst in de persoon van keizer Constantijn – maakt duidelijk dat zijn universalisme vaak niet meer was dan een propagandaslogan, zij het met uiterst bloedige gevolgen.
Wilders mag zich geïnspireerd weten door die machtsbeluste, repressieve kerk. Hij is een ideologische nazaat van de Dominicanen, althans van de paramilitaire afdeling daarvan die in de middeleeuwse volksmond domini canes (honden van de Heer) werd genoemd vanwege het fanatisme waarmee ze jacht maakte op het ketterse addergebroed. Maar níet van de oorspronkelijke gemeenschap van Romeinse christenen, niet van de talloze marginale gemeenschappen die de imitatio Christi in de praktijk brachten door het beoefenen van een translokale en transregionale solidariteit. Het model daarvoor vonden ze onder meer in de – ook door Siep Stuurman in zijn onvolprezen De uitvinding van de mensheid aangehaalde – parabel van de barmhartige Samaritaan. Diens spontane empathie houdt niet op bij een cultuurgrens, hij ziet niet een vreemdeling maar een mens in nood en dús aarzelt hij niet hem te helpen.
Op de Verlichting mag Wilders zich nog minder beroepen. Die cruciale periode in de Europese beschavingsgeschiedenis kan immers alleen begrepen worden als reactie op de grote godsdienstoorlogen op het Europese continent en het genocidale geweld van het Europese kolonialisme elders in de wereld. De Verlichtingsdenkers beseften dat alleen een principiële relativering van alle etnische, religieuze en culturele grenzen toekomstig bloedvergieten kon voorkomen. Zij zijn de uitvinders van het cultuurrelativisme dat aan de basis ligt voor de latere Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948).

Wilders mag niet klagen over een cordon sanitaire, hij zou alle pogingen daartoe juist moeten toejuichen. Hij weet maar al te goed dat hij zijn groei grotendeels dankt aan de op hem gerichte aanvallen van de linkse kerk, waartoe inmiddels, afgezien van de Telegraaf en de EO, ook vrijwel alle media schijnen te behoren. Dus doet hij alles om zich als martelaar te profileren – de figuur waarin zijn rancuneuze aanhang zich moeiteloos herkent – als partizaan van het vrije woord die door de alliantie van Haagse elite, grachtengordelintellectuelen en andere landverraders in het isolement wordt gedrongen.
Toch is het goed als dat ook daadwerkelijk gebeurt, principieel en niet halfzacht. Fatsoenlijke partijen zouden regeringssamenwerking met Wilders, ook indirect, via gedoogsteun, moeten uitsluiten. Tegelijk zouden ze moeten laten zien dat hij sociale problemen niet zozeer ‘benoemt’, zoals zijn hele en halve bewonderaars voortdurend beweren, dan wel mythologiseert en verduistert door ze voortdurend oorzakelijk in verband te brengen met ‘die fascistische islam’. Daarbij hoort de houding van een bange man die in niets getuigt van een coöperatieve, laat staan van een democratische gezindheid. Discussies gaat hij uit de weg. Spreken doet hij – net als de paus van Rome – alleen met de door hemzelf benoemde gestaalde kaders. Als hij de rest van de wereld toespreekt doet hij dat vanuit zijn gebarricadeerde veste ex cathedra in waanwijze monologen
Maar die strategie lijkt de grenzen van haar succes te hebben bereikt. Veel wijst erop dat premierkandidaat Wilders het beschavingspotentieel van ons land, de eeuwenoude tradities van tolerantie, coöperatie en liberalisme schromelijk heeft onderschat. Ook mensen als Bernard Wientjes (werkgeversvoorzitter en fabrikant van wc-potten) en Verhagen (opvolger van Balkenende voor het geval die naar Europa was vertrokken) laten weten dat Wilders ‘de reputatie van Nederland in de wereld’ beschadigt. Natuurlijk, die kritiek is ingegeven door de belangen van het bedrijfsleven, is dus weinig principieel, maar ook een economisch, op eigenbelang gerichte tolerantie is een vorm van tolerantie, zoals de Nederlandse geschiedenis bij uitstek laat zien. Toch wil dat nog niet zeggen dat het mobiliserende effect van het theatraal uitvergrote slachtofferschap van Wilders op al die andere – al dan niet vermeende – slachtoffers van ‘de politieke elite’ helemaal is uitgewerkt. Uit angst nog meer aanhang te verliezen heeft die inmiddels veel van Wilders’ xenofobe voorstellen in wat mildere vorm overgenomen.
Zo zet de minister van justitie – flagrant in strijd met het handvest van het Europese Comité voor sociale rechten – uitgeprocedeerde asielzoekers met hun kinderen zonder meer op straat. Na een door Defence for Children aangespannen klachtenprocedure is Nederland flink op de vingers getikt, maar geen enkele daarvoor verantwoordelijke politicus die het nodig vond zich in het openbaar te verontschuldigen. Beangstigend zijn ook de bezuinigingen waarmee de diverse partijen de economische crisis denken te moeten bestrijden. Er zijn maar weinig politici die het lef hebben een algemene, maar progressieve belastingverhoging te bepleiten, hoewel dat de enige manier is om de verdere ruïnering van de publieke voorzieningen tegen te gaan. Dat juist de onderklasse én de middenklasse het zwaarst de dupe zijn van elke ‘lastenverlichting’ is het zorgvuldig gekoesterde bedrijfsgeheim van rechts. Liever maakt men goede sier met zware bezuinigingen op kunst en cultuur, gebieden waar het anti-intellectuele ressentiment van de PVV zich in de grofste bewoordingen uit. Naar valt te vrezen met groot succes, ook bij de na-apende concurrentie.

Cyrille Offermans (Sittard, 1945) is cultuurcriticus en schrijver. Hij publiceert onder andere in de Groene Amsterdammer, Ons Erfdeel en Zuiderlucht.