Sir Vidia

Dit lied smijt ik alvast in uw gezicht. Het heet Tere Khyal en de cd waar het op staat draai ik sinds weken bijna onafgebroken. Ik vier de muziek van Nitin Sawhney soms met een intensiteit alsof hij net is overleden.

Dit mag u weten; ik zwaai behalve mijn dierbaren ook mijn helden uit. Sawhney heeft nog even mag ik hopen, maar zo kreeg Aznavour een avond van mijn leven, zijn stem, zijn muziek, zijn woorden en ik. Het werd een prachtige avond. Over de dood gesproken. Ik reisde naar Isfahaan en beleefde er een prachtige avond zonder spoor van de dood, al moest ik aan de tuinman denken.

Enfin, in augustus stierf de pedante Vidiadhar Surajprasad Naipaul, schrijver, Nobelprijswinnaar, een vluchteling die eindigde in een pak — ik heb veel van hem gelezen. Hij hield me met zijn pen onder schot en dwong me anders dan als een verliefde puber naar mijn geliefde India te kijken.

Op de avond van het uitzwaaien kantelde ik niet zijn boeken over Afrika of India uit de kast. Ook niet Een huis voor meneer Biswas. Maar De geschiedenis van een vriendschap, waarin Paul Theroux een genadeloos portret van zijn vriend en collega schetst. Ze hebben diepe mot, Sir Vidia verbergt zich voor Theroux. Maar op een dag komen ze elkaar zomaar tegen op straat in Londen: de apotheose van het boek en de ontmaskering van een vriendschap. Theroux wil opheldering, Naipaul perst er nog één zinnetje uit:

“Draag het moedig en leef verder.”

Alstublieft. Het past op een tegel.

EMILE HOLLMAN

Geen stijl

Op 19 maart was het tien jaar geleden dat Hugo Claus is overleden. In Vlaanderen heeft dat tot veel hernieuwde aandacht voor de meester geleid, in Nederland bleef het nagenoeg stil –Zuiderlucht vormde een uitzondering. Zoals te verwachten: Claus heeft boven de grote rivieren een te weinig serieuze reputatie. Dat hij niet bij de Grote Drie behoort – op zich al een idiote competitie – lijkt me een geval van literaire blindheid, maar toch ook: volkomen terecht. De genereuze Claus hoort niet thuis in het milieu van eenkennige, weinig levenslustige noorderlingen.

Nederland is het land van GeenStijl, het clubje agressieve frontsoldaten van de platvloersheid dat kort voor Claus’ dood voor het eerst van zich deed spreken, maar sindsdien bij gebrek aan zelfverzekerde weerstand van de ‘elites’ het medialandschap heeft veroverd. Stijlloosheid is de essentie van cultuurbarbarij. Ze kent alleen de Feldwebeltoon van de botte explicietheid; ze gruwt van al het indirecte en impliciete, dus ook van het metaforische en ironische, zie het werk van het veelkoppige taaldier Claus.

Ik herlas het ontroerende Een slaapwandeling (2000), dat hij schreef na een ontmoeting met actrice Kitty Courbois, met wie hij een affaire had maar die hij nu niet herkende – een omstandigheid die moeilijk verteerbaar voedsel had gegeven aan zijn angst voor alzheimer. Over die angst heeft hij nog een roman willen schrijven, De wolken, maar te laat. In het Antwerpse Letterenhuis waren dit voorjaar twee pagina’s te zien uit de tot mislukken gedoemde roman: van het mooie, regelmatige handschrift van de schrijver resteerden nog enkel wat slordige, geïsoleerd zwervende zinsflarden.

Geen vormkracht, geen synthese, geen stijl – dan ook geen boek. Maar het oeuvre is er, nog steeds springlevend.

CYRILLE OFFERMANS

Rare dingen

Of hij niet bang is dat het allemaal veel te gek wordt? Tuurlijk wel, zei jeugdtheaterregisseur Jetse Batelaan voor zijn even existentiële als ontregelende Het verhaal van het verhaal, over Het Grote Niks. ,,Ik doe hele rare dingen, dat kan spannend en sensationeel zijn. Maar raar kan ook pretentieus worden, elitair.”
Natuurlijk werd het weer spannend én sensationeel wat zijn Artemis met Zuidelijk Toneel liet zien, nu met oermensen, abstracte kunst en metershoge poppen. Jonge kinderen zaten gekluisterd aan hun stoel of schaterden het uit, ouders lieten stiekem een traan. Alleen de pubers, daar tussenin, leken weinig te snappen van deze malle fratsen en konden niet wachten tot ze – na dik twee uur – op Snapchat konden zetten hoe raaarrr en saaai het weer was geweest.
Jammer dan voor de pubers, maar 2018 was geen slecht jaar voor de geniale gekkigheid, al deden Armando en Micha Wertheim om uiteenlopende redenen niet mee, en meldde J. Cleese zich alleen voor een slap moetje. Nee, inspiratie van het dwarse front kwam van poppenkastdiva Eefje Wentelteefje en haar nieuwjaarsdeceptie, van Abattoir Fermé met een rock-‘n-roll-Hamlet, van David ‘Wedding Present’ Gedge met zijn uitgesponnen gitaartracks, van Dr Peacock met zijn doorgesnoven Frenchcore, Mauro Pawlowski die Boudewijn de Groots spookplaat Nacht en Ontij bracht, bruiloftszanger Omar Souleyman, Milo Rau die met Lam Gods half Vlaanderen op z’n dak kreeg, Martijn Neggers die zich liet gaan in zijn Helmondboek en Kamagurka die een overzicht kreeg. O ja, ook The Ex, DE Kift en Hausmagger verkeerden muzikaal in optima forma en zelfs La Fura dels Baus was met Manes even anarchistisch (en anachronistisch) terug in het theater. Pretentieus elitair gedoe? Waanzinnige, baanbrekende kunsten!

DIETER VAN DEN BERGH

Verrassing

Je gaat voor het een en komt naar buiten met het ander. De wereld oogt anders. Het leven vóór en na de kunst waar je tot voor een uur geleden nog geen weet van had. We gaan vol verwachting naar Richard Serra: groots, donker en meeslepend. We wandelen even later de deur weer uit met een boek van Gunnel Wåhlstrand. Portretten en landschappen om in te verdrinken. Nostalgisch, verfijnd en levensecht tot in het kleinste detail.

In De Fundatie in Zwolle steelt een soortgelijke sidekick de show. Slechts drie schilderijen hangen er van Markus Matthias Krüger: een bos, een bos in brand, een bos met sneeuw. Een verzameling merkwaardig mathematische bomen met een onheilspellend randje. Even sprakeloos staan we daar weer te staan.

Het Gemeentemuseum in Den Haag pakt uit met de impressionist Max Liebermann. Aardig, daar niet van. Maar gelukkig worden we een verdieping lager van Jean Brusselmans. De stereotiepe outsider in de beeldende kunst. Zijn werk bleef lang onverkocht, Brusselmans zelf relatief onbekend. Maar zie. Die wolken als blokken op elkaar: échte stapelwolken. De zon die als een vat goud uit de hemel stort. Zoals zon schijnen moet. Bootjes die voor het gemak óp het water liggen. Bomen en huizen in een paar lijnen gezellig en net niet netjes naast elkaar. Het is wat het is. En zo is het. We kunnen er weer tegenaan.

ADRIENNE PETERS

Hoop

Evenmin beantwoord in 2018: waar komt de oververtegenwoordiging van de kunsten in de #MeToo-affaires vandaan? We weten dat er andere omgangsvormen zijn, dat de werkrelaties er intenser en diepgaander zijn, dat het opzoeken en overschrijden van grenzen onderdeel zijn van het metier. Hanno Rauterberg wijdde er in ZL4 het intrigerende essay Geniale monsters aan.

Het viel niet mee positie te bepalen in deze draaikolk van machtswellust en mediageile hysterie. Tot ik in september in Odapark Venray Women’s Lib Army van Jeanny van Lieshout zag, honderden zorgvuldig aan de muur geprikte vrouwenportretten op A4-formaat. Toen viel het muntje.

Zes jaar geleden begon Van Lieshout, als reactie op Gerhard Richters befaamde portretten van historische staatslieden, met het verzamelen en schilderen van alle topvrouwen in haar leven. Haar fluisterstil statement heeft duizend keer meer volume dan het ganse wereldwijde twitterleger.

Dit najaar zag ik in het Parktheater in Eindhoven Melk & dadels van Daria Bukvić, met Soumaya Ahouaoui, Kyra Bououargane, Fadua El Akcchaouiu en Khadija El Kharraz Alami. Vijf jonge vrouwen die nog even wat kwijt moesten.

Mogen zij ook in je nog steeds uitdijende vrouwenleger, Jeanny?

Net als Marente de Moor, vanwege haar gloeiende nieuwe roman Foon die me twee weken van de praat hield.

En mag ik nog een rekruut voorstellen? Onderga de stem van Digna Janssen op de binnenkort te verschijnen nieuwe cd van Jodymoon, A Love Brand New, en luister hoe ze afsluit. “We gotta shine before we fade away.” Een levenvullende imperatief.

Pas als Jeanny van Lieshouts vrouwenleger de mannen van de macht overvleugelen, flonkert er hoop.

WIDO SMEETS

Rauw

Het gaat slecht met de literatuur, zeggen ze wel eens. En ook ik moet bekennen dat me dit jaar niet per se een briljante roman is bijgebleven, maar wel enkele theaterstukken. Sterker nog, zelden ben ik zo weggeblazen door een nieuwe stem als door de Zwitser Milo Rau.
Het begon stiekem al in 2017, met zijn Five Easy Pieces, een angstaanjagende re-enactment van de zaak-Dutroux. De onvolprezen Peter Seynaeve speelt een interviewer die, terwijl hij met een handcamera inzoomt op de kindergezichten, genadeloos objectief naar hun ervaringen met het monster peilt. Precies door de combinatie van die koude, empathieloze toon, wars van alle sensatiezucht, en de onwilligheid van de getraumatiseerde kinderen, slaagt Rau erin om te doen wat in deze tijden voor de wereldwijze dertiger onmogelijk lijkt geworden: choqueren. Als de immer lijzige Seynaeve op een bepaald moment bij een meisje van acht blijft aandringen dat ze, om de herinnering weer vers te maken, voor het interview haar kleren moet uitdoen, zit je als toeschouwer ongemakkelijk op je pluchen stoeltje te wriemelen. Gaat ze zich echt uitkleden? Mag dit wel? Ondertussen blijft de camera ongenadig inzoomen op haar kindergezichtje.
Eenzelfde ervaring had ik bij La reprise. Rau reconstrueert er tot in de vernederendste details de homofobe moord op een Afghaanse vluchteling in Luik. Onze tijd zit vol moderne mythes, en ze zijn bijna allemaal gruwelijk van aard. We staan erbij en kijken ernaar. Catharsis in 2018, ik wist niet meer dat het kon.

YANNICK DANGRE

Spelende mens

De dood van een leeftijdgenoot maakt vaak meer indruk dan andere overlijdens. Trompettist Roy Hargrove was net als ik van het bouwjaar 1969. We scheelden anderhalve maand. Toen ik als tiener de jazz, soul en funk begon te verkennen, stond hij al op de festivals die ik bezocht.

Zijn houding zou altijd dezelfde blijven. Die van het jongetje met de bal onder de arm dat zich op elk trapveldje meldde met de vraag of hij mee mocht doen. Als de Texaan geprogrammeerd stond op North Sea Jazz, kon je er donder op zeggen dat hij nog bij minstens vijf andere concerten opdook op het podium. Bij de jamsessions na afloop in hotels in de buurt deed hij als laatste het licht uit.

‘Muziek maken’ in de ware zin van het woord, ter plekke, was het hoogste genot. “Geef me een didgeridoo of een kazoo en ik doe er ook wat mee”, zei Hargrove ooit. “Ik hou gewoon van muziek maken. Het format maakt me niet uit.”

Over genregrenzen heengaan, even gemakkelijk matchen met Sonny Rollins en Jimmy Smith als met D’Angelo of Erykah Badu, vergde wel bagage. Je moest, vertelde hij in een interview dat ik vier jaar geleden met hem had, de geschiedenis en de standards kennen, maar vooral ook “het weefsel van de muziek” begrijpen.

Hargrove stierf op 2 november. Je mag hopen dat zijn geest voortleeft in de muziek en andere kunstdisciplines. Aan gespeelde ernst is daar geen gebrek. Ernst bij het spelen, écht spelen, is schaars.

PAUL VAN DER STEEN