Een prettige voetnoot in de jazzgeschiedenis wilde hij worden. Dat is Leo Cuypers, pianist in ruste te Maastricht, gelukt. Nu is er een heruitgebrachte cd uit zijn glorietijd. Maar er had meer in gezeten. “Tussen al die oversterkte gekken zat ik dan met tot bloedens toe te rammen.”
(foto @ Pieter Boersma)

“Eindeloos repeteren? Heerlijk!

Een plaat opnemen? Geweldig!

Voor publiek spelen? Verschrikkelijk!”

Het muzikale leven van jazzpianist Leo Cuypers werd in de loop der jaren meer en meer een strijd tegen zijn podiumvrees. “Het begon met niet meer kunnen eten voor een optreden. Daarna volgde ’s morgens wakker worden en meteen moeten overgeven. Het werd zo erg dat ik al een week voor een optreden niet lekker werd. Het eindigde ermee dat ik mooie concerten, die ik aangeboden kreeg, afbelde met de smoes dat ik mijn pols had gebroken.”

Het zwarte gat ná een concert wende evenmin. Cuypers werd na optredens steevast overvallen door een diepe eenzaamheid. “Het applaus was heerlijk. De leegte erna kon je opvullen met een van de vrouwen aan de bar. Maar er was niks wat echt werkte. Ik heb het proberen te temperen met alle mogelijke middelen. Dan was ik soms zo lam, dat ik niet meer kon spelen. Dat ik longemfyseem kreeg, was mijn redding. Anders waren die podiumvrees en die middelen tegen elkaar op blijven vechten, met Leo als grote loser. Dan was ik er aan kapot gegaan.”

Leo Cuypers (Heemstede, 64) stamt uit een muzikale familie. In zijn kinderjaren verhuisde het gezin vanwege de astma van moeder naar Zuid-Limburg. Daar kwam de jonge Leo via zijn broer in contact met de jazzmuziek. De belangrijkste gids in de nog onverkende wereld: radio-uitzendingen van The Voice of America rond middernacht. De drums waren zijn jeugdliefde. Totdat hij merkte dat hij tijdens het meedoen met platen meer met de pianisten zat mee te bewegen. “Ik speelde luchtpiano.”

Omdat Cuypers’ opa de leermeester van de Maastrichtse conservatoriumdirecteur Willem Heystek was, werd hij toegelaten tot diens opleiding. Cuypers vond het klimaat er verstikkend, blonk uit in afwezigheid. “Veel verder dan Beethoven kwamen ze er niet, en de meesten stelden zich tevreden met een toekomst als leraar. Ik had eigenlijk alleen maar contact met mensen van de Jan van Eyck- en de Toneelacademie. Die wisten tenminste wie Schönberg, Ornette Coleman en Archie Shepp waren.”

Wegens aanhoudend verzuim werd hij uiteindelijk van het conservatorium geschopt. Hij maalde er niet om, had zijn eigen laboratorium. “Ik had een vriend, Harry Bartels, een kunstschilder van de Jan van Eyck. Hij heeft het gepresteerd om vier jaar lang bijna elke morgen met een contrabas naar mijn kamer te komen om me te begeleiden. Daar kon ik dan tegenaan improviseren.”

In 1969 nam Cuypers deel aan het toen landelijk hoog aangeslagen Loosdrecht Jazz Concours. “De voorronde had als publiek een zaal vol zonverbrande, doorgewijnde zeilers. Daar ben ik gestopt met spelen. Ze maakten zo’n teringherrie, dat ik dacht: ‘Sterf!’ Toen heeft radiopresentator Aad Bos gevraagd of ik toch wilde doorgaan. Ik heb nog twee stukken gespeeld en mocht door.”

Cuypers had de tijdgeest mee. “Andere finalisten vertolkten mainstreamjazz. Ik bracht eigen handel. Kennelijk vonden ze het tijd om iets geks te doen. Dus kozen ze voor die onbetamelijke leip uit Maastricht.”

De finale van Loosdrecht werd live uitgezonden op tv. Winnen betekende wat. Reden voor het Maastrichtse conservatorium om de verloren zoon Leo Cuypers weer innig te omarmen. “Typisch Limburgse flexibiliteit. Van directeur Heystek kreeg ik zelfs de sleutel van het gebouw. Later liep het toch weer mis. Sleurde hij me een zaal uit omdat ik met paukenstokken in een instrument liep te rammen. Hij zei: ‘Ik wil niet dat je op zo’n manier met rijksinstrumenten omgaat’. Toen zei ik: ‘Maar dit zijn rijkspaukestokken’.”

Ook Cuypers’ ouders zagen de finale op tv. “Ik had brouille met mijn vader. Die vond dat ik niet wilde deugen en vreesde dat het nooit meer iets met me zou worden. Als hij me op straat tegenkwam, stak hij over. Toen ik Loosdrecht gewonnen had, viel er een kaartje in de brievenbus. ‘PF (proficiat). Kan de vleugel morgen verwachten.’ Ik kreeg de huisvleugel. Daarna zijn mijn vader en ik alsnog dikke vrienden geworden.”

Loosdrecht bracht Cuypers ook in contact met nationale en internationale grootheden. Een verhuizing naar Amsterdam was onvermijdelijk. Onbevangen ging hij de samenwerking aan. Met name Willem Breuker werd een bloedbroeder. Samen richtten ze de platenmaatschappij BV Haast op, een verwijzing naar het tempo waarin ze vaak in anderhalve dag muziek maakten voor theaterstukken. Toen ze niet meer samenspeelden, bleven ze vrijwel dagelijks contact hebben om te bomen over hun beider liefde, moderne klassieke muziek.

Over andere grote namen uit de Nederlandse improvisatie-scene is Cuypers minder lyrisch. “Han Bennink wordt in Nederland bewierookt als een fantastische drummer. En dat is hij ook. Maar als muzikant om mee te spelen werkt hij negentig procent van de tijd tegen je in plaats van met je. Ik vind het ook een soort Hollandse hypocrisie, dat je dat dan maar slikt onder het mom van: hoor toch eens hoe authentiek hij is. In Amerika zouden ze hem een schop onder zijn hol geven.”

Cuypers’ ster rees razendsnel. Amper 25 won hij in 1973 de Wessel Ilcken Prijs, de voorloper van de Boy Edgar, Nederlands belangrijkste jazz award. Maar niet iedereen was lyrisch over de Maastrichtse autodidact. Sommige critici spraken van “de tweevingerige pianist”. Cuypers zelf: “Slaat nergens op. Het gaat om de expressie. Ik ken mensen die met 43 vingers nog kutmuziek spelen.”

Een onlangs heruitgebrachte cd laat Cuypers in zijn glorietijd horen. “Toen ik hem opnam, woonde ik al een tijdje in Amsterdam en speelde ik daar met bands. Maar wat je als luisteraar hoort, is vooral met Maastricht verbonden: het oercomponeren, de oerliedjes die ik daar bedacht heb.” De oorspronkelijkheid en vitaliteit spatten van de plaat. Qua virtuositeit en snelheid werd het daarna minder. “In de avant-garde jazz van die jaren had je van die grote groepen en battles met ik-weet-niet-hoeveel muzikanten. Tussen al die oversterkte gekken zat ik dan met mijn klauwen tot bloedens toe te rammen. Bij Breuker heb ik regelmatig muziek gemimed. Dan zat ik boven die toetsen te doen of ik meedeed. Dan dacht ik: ‘Dikke lul, er is toch niemand die me hoort. Maar alles bij elkaar heb ik er natuurlijk kwaliteit door verloren.”

Na zijn terugtreden als muzikant keerde Cuypers terug naar Maastricht. Daar leeft hij nu in “een Greta Garbo-achtig isolement”, worstelend met een broze gezondheid. Het belet hem niet om tevreden terug te kijken op wat ooit was. “Het heeft een paar aardige dingen opgeleverd, veel genot en ontiegelijk veel dames. Een heel avontuurlijk leven. Ik ben een zondagskind geweest.”

De cd ‘Leo Cuypers’ is heruitgebracht door het Muziek Centrum Nederland. Meer info: www.mcm.nl