Vertaling Grieks, de eerste twee uur op donderdag. Papa fume une pipe-achtige zinnen in een dode taal. Van Gurp, een joviale man met het rijzige postuur van een zwaargewicht judokampioen, scharrelde tussen de tafeltjes door. Hij verveelde zich. Ook als wij behoorlijk presteerden, viel er wat het Grieks betreft weinig voor hem te beleven. De leraar natuurkunde had tenminste nog een schaakclub en leverde de technici voor de jaarlijkse SJOO. Maar daar werd geen Euripides meer opgevoerd of Plautus. Van Gurp en de zijnen moesten het doen met een schoolreisje langs de Moezel, op en neer naar Trier. Mijn vader las ooit Ovidius tijdens de catechismusles, waarvan hij wegens gebrek aan geloof was vrijgesteld door de Jezuïeten. Zij vreesden zijn opruiende invloed. Mijn moeder vertelde uit verbazing over onze lessen hoe zij in verschillende dialecten en weet ik hoeveel genres eindexamen had gedaan. De meesterwerken drongen niet meer door tot de schoolbanken sinds de Mammoetwet, zoveel was duidelijk.

Van Gurp hield van agenda’s van meisjes die van paarden hielden. Hij informeerde naar het welzijn van Diego of Rocket, om er steevast aan toe te voegen dat hij niet snapte waarom het paard niet allang voor een jongen was verruild. De paardenfoto’s en getekende portretten inspireerden hem tot wilde speculaties over het soort jongen waar Nathalie of Petra heimelijk van droomden. En als het vertaalwerk gedaan was, wilde hij nog wel eens over de Romeinse gewoonte van het bacchanaal uitweiden. Niet omdat deze vrolijke huisvader er een dubbelleven op na hield, maar omdat hij er van genoot de paardenmeisjes aan het blozen te krijgen. In mijn agenda stonden in het begin vooral tekeningetjes van blote vrouwen en mannen en vieze woorden, die uitgescheurd en tot minipakketjes verfrommeld aan klasgenoten werden verstuurd. Mertens, de priester die Latijn gaf, kon er niet om lachen. Bij Van Gurp hield ik ze angstvallig verborgen, zijn spot zou dodelijk zijn en jaren aanhouden. Ook ik versierde mijn bladzijden, maar dan met citaten van dichters en songwriters en de politieke leuzen en logo’s van die tijd. Ban de bom. Abortus vrij. Mijn jargon werd door de leraar Aardrijkskunde op de hak genomen. In verkiezingstijd hing hij een VVD poster op in zijn lokaal. Haast on-katholiek zocht hij met mij en mijn beste vriendin de discussie over Zuid-Afrika, Rusland en China, de Amerikanen, Indonesië, en andere eindexamenonderwerpen. Als we zaten te kletsen klonk het bars, maar welgemeend: “Wil de Wereldwinkel haar vergadering staken?.”

Mijn wereldwinkelcollega, die zich net zo min als ik met de handel in eerlijke producten bezighield maar een punkbandje had en de lesbische liefde propageerde, reed pony. In haar weekoverzichten geen Shadow of Winnie-toe, laat staan satijnen trofeeën, maar hooguit een met een sigarettenpeuk uitgebrand anarchistenteken. Ze keek neer op de dames van de dressuur, de meisjes en hun springpaarden. Zij crosste met haar ponyclubvriendinnen het hele weekend door eikenbosjes, langs zandverstuivingen en over karrensporen tussen Melick en Sint Odiliënberg. Soms sloegen ze ergens hun tenten op en dronken tot diep in de nacht bier bij een kampvuur. Ik weet niet meer of haar pony Vicious heette, maar zelf heette ze Zip, van zipper. Heel wat anders dan het Hortense waarmee haar ouders haar bij het gemeentehuis hadden ingeschreven.

Dramaturg en radiomaker Fransien van der Putt (Winschoten, 1965) groeide op in Roermond en studeerde theaterwetenschap in Amsterdam. Van 1990 tot 1997 schreef zij in het tijdschrift ‘Notes’. Tot 2003 maakte zij een wekelijks radioprogramma voor de illegale Amsterdamse zender Radio100. Momenteel is ze bezig met een onderzoek naar het gebrek aan beschouwelijkheid in de Nederlandse dans.
Expats is een estafettecolumn. Van der Putt geeft het stokje door aan Wiel Seuskens.