Twee zongebruinde stellen zitten een vijftig meter verderop in de Ionische Zee bij elkaar geviste maaltijd weg te werken als de terraskat arriveert. Hun humeur is als het weer: zonder morren werpen ze de ongenode gast wat polipi toe. Als de aanvoer even stokt, zet het ondankbare dier haar nagels in de dijen van een van de dames. “Wat een agressieve kat”, zegt haar man en koopt de bedelaar af met nieuwe stukjes inktvis.
Evolutionair gezien is deze Sicilaanse kat ten dode opgeschreven. In een concurrerende omgeving, op een eiland zonder zon en goed humeur, zou ze het niet redden. Vijftig jaar toerisme heeft het dier veranderd van een snelle en wendbare jager tot een kregelige parasiet.
Intussen zingen de vinken bij ristorante Il Boccone in Marzamemi, de plaats van handeling, hun triomfantelijkste lied. Alsof ze op de hoogte zijn van het Darwinistische lot dat de kat daar beneden, ooit een gezworen vijand, bedreigt. Dat is natuurlijk niet zo. Ook hier op Sicilië doen vinken hun zingende best om de vrouwtjes te imponeren. Het gaat hen goed af. Ze vormen stelletjes die richting branding vliegen en terug, onderweg onnavolgbare capriolen uithalend.
“De vinken in de Boboli-tuinen zingen anders”, luidde ooit de eerste zin van een column van Dick Hillenius in Vrij Nederland. Het meer dan twintig jaar gekoesterde knipsel ben ik inmiddels kwijt, maar ik vermoed dat Hillenius de vinken anders liet zingen vanwege de schoonheid van hun leefwereld. In de wellustige tuinen achter het Palazzo Pitti in Florence zijn cultuur en natuur een maniëristische co-productie aangegaan.
Hillenius was bioloog, vogelaar en dichter, een combinatie die hem autoriteit verschaft in zowel het darwinisme als de liefde. Het onthouden van complete gedichten is me nooit gelukt, maar sommige regels laten je nooit meer los. Van Hillenius herinner ik me nog zo’n prachtfrase, een mysterieus slotakkoord van een mij verder ontschoten gedicht: “Er zijn nog duizenden huidmondjes te kussen”.
Dat vergeten van de context maakt de regel sterker. Hij ontleent zijn kracht aan het isolement. Het literair darwinisme heeft in mijn hoofd flink huisgehouden, maar deze frase heeft het gered. Met enige regelmaat buitelt hij al twintig jaar door mijn geest, zoals de vinken in de branding bij Marzamemi.
Zingende vogels werken op je gemoed, waar je ook bent. Om immigranten op hun gemak te stellen, werden tot in de twintigste eeuw Europese zangvogels in grote aantallen naar de VS getransporteerd, om daar te worden uitgezet. Er was een vereniging die daar een wel heel bijzondere ballotage hanteerde: ze verscheepte uitsluitend vogels die in de gedichten van Shakespeare voorkwamen.
Het mocht niet baten.
Alleen de spreeuw, de grootste schreeuwlelijk van allemaal, overleefde de invasie. De rest van het Europese gevogelte, inclusief de Shakespeareaanse zangers, bleek niet toegerust voor de nieuwe omgeving of werd weggeconcurreerd door beter ingevoerde inheemse soorten. Het muzikaal darwinisme maakt geen onderscheid in high en low culture.
De mens past zich makkelijker aan in een nieuwe omgeving. Vele tienduizenden Sicilianen waagden vanaf het eind van de 19e eeuw de oversteek naar de Nieuwe Wereld. Hun inburgering slaagde, niet in het minst omdat ze de zangtradities uit het vaderland wisten vast te houden. Zangers als Vic Damone, Al Martino en Louis Prima zongen jarenlang het hoogste lied. En niet te vergeten Frank Sinatra, wiens ouders afkomstig waren uit de buurt van Catania, zo’n honderd kilometer ten noorden van Marzamemi.