Jarenlang worstelde Venlo met de beladen erfenis van Tarnfirma Nedinsco. Ooit was dit industriecomplex van Carl Zeiss een modernistisch symbool van vooruitgang en kracht. Nu schreeuwen de grauwe gevels van de verwaarloosde fabriek om renovatie.

Ze zeggen wel eens dat een stad haar ware gezicht laat zien als je haar vanaf het spoor bekijkt. Wie Venlo vanuit het westen met de trein binnenrijdt, ziet meteen hoe deze grensstad aan de Maas ervoor staat. De bouwputten links en rechts van het spoor tonen haar ambities: hier verrijzen straks een winkelboulevard, luxe studio’s, kantoren en woningbouw. Te midden van dit glanzende toekomstperspectief blijft industrieel erfgoed Nedinsco – jarenlang het zorgenkindje van Venlo – nog maar net overeind.
Ooit belichaamde deze Tarnfirma van Carl Zeiss Venlo’s hoop op vooruitgang en kracht, maar nu ligt het fabriekscomplex uit 1921 er troosteloos en verwaarloosd bij. Enkele jaren geleden kwamen de gebouwen van Nedinsco leeg te staan en de vijf anti-kraakbewoners die de gigantische blokkendoos sindsdien tegen verloedering beschermden, moeten nu ook hun biezen pakken. Eén van hen is beeldend kunstenaar Nina Thibo. Een jaar lang heeft ze de fabriek ‘bewaakt’, maar nu moet ze eruit. Op een paar dozen en een klein schemerlampje na is de ruimte op de eerste verdieping aan de Molensingel al leeg. We zijn in de Alte Fabrik, de voormalige chocoladefabriek die in 1920 als eerste door de firma Zeiss werd aangekocht en van waaruit Nedinsco zich blok voor blok uitbreidde. Verkleumd zit Nina in een hoekje bij een straalkacheltje te balen: “In Nedinsco wonen was voor mij de jackpot. Kijk nou hoe gaaf dit is. Een tripje naar de wc is een feest, op weg ernaar toe kijk ik zo die enorme fabriekshal in.”
De brede gang biedt inderdaad uitzicht op de enorme loods die al in 1921 werd gebouwd en aansluit op Bau II, de uitbreiding uit 1922. Nina kent haar weg in deze fabriek en rent een trap op naar een grote, lichte ruimte met aan alle kanten uitzicht op de stad. Behalve een verloren archiefkast is het er kaal en leeg. Trots spreidt ze haar armen. “Dit was waarschijnlijk mijn mooiste atelier ooit… Hier heb ik aan Outletland gewerkt, een heel grote installatie. Ik zou niet weten hoe ik dat ergens anders had gedaan.” Ze loopt verder het gebouw in. Het is er ijs- en ijskoud, het gas is al lang afgesloten en veel ramen zijn kapot. Overal moet je uitkijken waar je loopt door de losgetrokken kabels, uitstekende vloerdelen, plafondstukken, omvergetrokken wandjes en glasscherven. Tussen de graffiti en de souvenirs van een paintballfeestje hangen nog wat personeelsmededelingen. Achtergebleven nadat Nedinsco en zusterbedrijf Centurion het complex in 2006 verlieten en de gemeente het monumentale gebouw aankocht. In de westvleugel zijn stukken muur afgebrokkeld en pilaren weggevreten door accuzuur. Het is een puinhoop, in elke volgende ruimte wordt de ravage groter. Ineens is Nina’s enthousiasme spoorloos. “Ik word hier zo treurig van. Nedinsco is Venlo’s grootste blinde vlek.” Dan wordt de route geblokkeerd. De toren, de eyecatcher uit 1929, is hermetisch afgesloten en de monumentale ijzeren lift niet meer in gebruik. Ze laat haar schouders hangen en zucht: “Waarom hebben ze hier al die tijd helemaal níks mee gedaan? Hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen!?”
Achter de vervallen muren van Nedinsco gaat een spannende geschiedenis schuil. De Nederlandse Instrumenten Compagnie werd in 1920 in Venlo gevestigd als dochteronderneming van het wereldconcern van Carl Zeiss uit Jena. Als gevolg van de Vrede van Versailles in 1919 mocht deze Duitse fabrikant van optische instrumenten voor de wapenindustrie in eigen land niet meer produceren. In een poging deze maatregel te ontduiken, werd in het diepste geheim Tarnfirma (camouflagebedrijf) Nedinsco opgericht. De inbedding van Nedinsco in het grensgeoriënteerde Venlo was strategisch gezien een goede zet en de Duitse bedrijfsleiding onderhield goede contacten met de stad en haar burgers.
Moederbedrijf Carl Zeiss stond in eigen land bekend als een krachtige onderneming met moderne opvattingen over het welzijn van werknemers. Net als voor de architectuur van de fabriek gold voor de arbeidsomstandigheden dat de vorm de functie volgde. De kantoren en werkplaatsen werden zo ontworpen dat men optimaal kon functioneren: de ervaring van veel licht, lucht en openheid stond voorop, interieur en exterieur moesten een zakelijke en zelfbewuste uitstraling krijgen. Nedinsco was daarmee een directe exponent van Bauhaus, de groep modernistische beeldende kunstenaars, ambachtslieden en architecten uit de jaren 1919-1932. Het Venlose fabriekscomplex bereikte in 1929 tijdens de Hochhausfieber een letterlijk hoogtepunt met de voltooiing van een 36 meter hoge toren, noodzakelijk voor het uitrichten en afstellen van meters lange periscopen. De Nieuwe Venlosche Courant repte dat jaar van een heuse wolkenkrabber en Venlo was trots: Nedinsco bepaalde vanaf nu de skyline van de stad als symbool van moderniteit en vooruitgang.
Tachtig jaar later schreeuwt het inmiddels vervallen fabriekscomplex om renovatie en een nieuwe invulling. Jarenlang bekommerde niemand zich om Nedinsco, maar toen begin jaren negentig de ontwikkeling van de Maaswaard van start ging en de fabriek gesloopt dreigde te worden, laaide de discussie op. “Voortschrijdend inzicht”, zoals historicus Frans Hermans het in zijn uitvoerige naslagwerk over Nedinsco eufemistisch uitdrukt, leidde uiteindelijk tot behoud. Woningstichting Venlo-Blerick ‘adopteerde’ het tot rijksmonument benoemde complex. Na een lang en stroperig proces liggen er begin 2010 concrete plannen voor renovatie en invulling van het complex. Directeur Arnold van Hoof van Woningstichting Venlo-Blerick: “Pas halverwege de jaren negentig werd ingezien hoe belangwekkend dit gebouw was. Decennia te laat? Tja… Het begrijpen van je eigen tijd is het moeilijkste wat er is. Achteraf praten is makkelijk. Maar ik geef toe, Venlo is nooit erg trots geweest op haar monumenten. En zeker het besef van de waarde van industrieel erfgoed is hier pas laat gekomen. Het Nedinsco-boek van Frans Hermans heeft dat besef doen toenemen.” Een opknapbeurt kost 25 miljoen, maar had de stad niet gewoon elk risico moeten nemen om van Nedinsco een cultuurtrekker te maken? Van Hoof: “Voor wie? Venlo blijft toch vooral een werkstad.”
In het boek van Frans Hermans wordt dit idee bevestigd door een uitspraak uit 1933, waarmee toenmalige Nedinsco-directeur Schreiber zijn Venlose personeel typeert: “Die Limburger sind gute Bauern, verstehen viel vom Schmuggel und Karnevalfeiern, sind geriebenen Grenzkaufleute, aber ungeeignet für die Feinindustrie.” Hoe moeilijk het proces ook verloopt, Nedinsco gaat Van Hoof naar eigen zeggen zeer aan het hart. “Je mag rustig weten, dat boek van Frans Hermans heeft jaren op mijn nachtkastje gelegen.”
Na de bouw van de periscooptoren in 1929 groeit Nedinsco flink, maar de hoogtijdagen beleeft de Duitse wapenfabrikant uiteraard tijdens de Tweede Wereldoorlog. Werken bij Nedinsco tijdens de oorlogsjaren betekende voor veel Venlose jongemannen de redding van de Arbeitseinsatz. Voor Sjra Peetjens die in 1943 als 18-jarige jongen van de straat werd geplukt om te werken in Duitsland, bood Nedinsco een ontsnappingsroute. Na 65 jaar geneert hij zich nog voor dat dienstverband tijdens de bezetting. Beleefd probeert hij het onderwerp te vermijden: “Och, dat ben ik allemaal vergeten.” Maar al snel blijkt dat die dag in 1943 in zijn geheugen staat gegrift. Sjra: “Duitse officieren met lange leren jassen en gleufhoeden hielden me op de Lomstraat staande: ‘Nicht arbeiten? Mitkommen!’ Nu zul je het krijgen, dacht ik. Doodsbenauwd. Tot ik hoorde dat ik bij Nedinsco mocht gaan werken en in Venlo kon blijven. Ik sprong een gat in de lucht.”
Sjra kwam te werken op de controleafdeling meetapparatuur. Hij kijkt naar het gebouw en wijst. “Daar, op de tweede verdieping was het. We begonnen ’s ochtends stipt om half acht. Ja, daar waren die Pruuse heel precies in. Samen met Gijs Nass, de voetballer, moest ik kijken of er afwijkingen waren in die optische instrumenten, een heel precies werkje.” Het werken voor de bezetter lag gevoelig, uiteraard, en een licht besef van verraad was er ook. Verontschuldigend: “Wat moest ik anders? Met de jongens uit de stad spraken we nergens over, bang dat iemand verlinkt zou worden. Je kon niemand vertrouwen in die jaren… ” Venijnig voegt hij toe: “Na de oorlog kwam ik nog één van die Duitse bazen nog eens tegen. Ik kon ‘m wel schieten.”
Peetjens hoefde maar één jaar te blijven, want als de oorlogskansen van Duitsland in de loop van 1944 kantelen, sluit de fabriek haar deuren. Nog geen jaar later is Venlo frontstad en lijdt het fiere Nedinsco-complex zware schade door bombardementen. Sjra wrijft door zijn ogen en zucht: “Van die jongens van toen leeft niemand meer. Allemaal dood. Kon ik nou toch maar…”
Kon hij de herinneringen uit die tijd nog maar met delen met zijn toenmalige collega’s. Want ondanks de oorlog was werken bij Nedinsco bijna a way of life. En Sjra was daar onderdeel van. “Zo ging dat, je deed gewoon mee.” Hij maakte deel uit het voetbalteam van het bedrijf en voerde in 1943 met zijn collega’s het toneelstuk Hansel und Gretel op. Sjra, zanger en lid van de toneelvereniging, kan het zich nog goed voor de geest halen. Een voor een somt hij de rollen van zijn Venlose en Duitse medespelers op. En hijzelf? Trots: “Ik speelde Hans. De hoofdrol, uiteraard.”
Oud-werknemer Sjra Peetjens: “Toen ik van de Duitsers hoorde dat ik bij Nedinsco mocht gaan werken, sprong ik een gat in de lucht.” Foto Maarten Kuipers .
Het Duitse luchtschip LZ 127 Graf Zeppelin vloog op 10 november 1930 over Venlo. Een vriendendienst: de gezagvoerder kende een van de directieleden van Nedinsco nog uit de Eerste Wereldoorlog. Foto A. Bersch/ Gemeentearchief Venlo.

Dit is het zevende artikel in een reeks van vijftien in het kader van de Culturele Biografie, een project van de BV Limburg.