Op 19 april dit jaar is het 180 jaar geleden, dat in Londen het scheidingsverdrag getekend werd tussen Nederland en België. En er twee Limburgen ontstonden.

Vijftien jaar lang, van 1815 tot 1830, vormden zij één provincie Limburg, als onderdeel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, een land zo groot als de huidige Benelux. Maar in 1830, toen de Belgen zich afscheidden, zag heel Limburg meer toekomst in die nieuwe staat, met zijn jonge industrie en zijn, voor die tijd, moderne grondwet.

Tot 1839 wapperde de Belgische driekleur op alle Limburgse gemeentehuizen – behalve in Maastricht, de strategisch gelegen vestingstad die door het Hollandse gezag bezet werd gehouden. Negen jaar duurde deze overgangssituatie.

In het Verdrag van Londen (1839) werd uiteindelijk rekening gehouden met oude grenzen. Belgisch- Limburg behield in grote lijnen de vorm van het voormalige graafschap Loon. Het Koninkrijk der Nederlanden kreeg de rest: een langwerpig territorium met de hoofdstad, Maastricht, in het uiterste zuiden.

Zo kwam Nederlands-Limburg deels overeen met het door de Fransen in 1794 gevormde Departement van de Neder-Maas, waarin gebiedsdelen van uiteenlopende heersers waren samengevoegd.

Kaart van Limburg, 1821-1830, met ingetekend de in 1839
bepaalde landsgrens.

Na de val van Napoleon in 1815 werd het gebied samen met onderdelen van het oostelijk gelegen Departement van de Roer samengevoegd tot een nieuwe provincie, die Willem I merkwaardigerwijs Limburg zou noemen. De provincie is vernoemd naar het voormalige hertogdom Limburg, goeddeels gelegen in de provincie Luik.

De voormalige lappendeken in dit grensgebied tussen de Romaanse en Germaanse wereld lijkt nog steeds door te klinken in wat we geneigd zijn te omschrijven als ‘Limburgse dialecten’.

Onder invloed van andere politieke structuren, ander onderwijs en andere media ontwikkelden de twee Limburgen zich na 1839 los van elkaar. Zelfs de herinnering aan oorlog is aan beide zijden anders: waar de Eerste Wereldoorlog in België al diepe wonden sloeg, geldt in Nederland vooral de Tweede Wereldoorlog als ‘de oorlog’.

Nóg een verschil: terwijl de provincies in België concurrentie ondergaan van de taalgemeenschappen en gewesten in het land, vormen die in Nederland een volwaardige middenbestuurslaag. Belgisch Limburg heeft in de afgelopen jaren zijn cultuurtaken zien verdwijnen naar Brussel, in het kader van gestage Vlaamse centralisatie. Nederlands Limburg heeft zijn positionering kunnen versterken, het Verdrag van Maastricht uit 1992 indachtig.

Er zijn ook overeenkomsten, zoals de zorg om eigen erfgoed, en daarmee de (bij voorbaat vergeefse) zoektocht naar een eenduidige identiteit. Deels vindt men die in folklore en dialectcultuur, deels ook op grond van het gemeenschappelijk mijnverleden. En als ‘bijna buitenland’, zowel vanuit Vlaams als Hollands perspectief, worden beide Limburgen dikwijls geassocieerd met vakantie en het goede leven. In die gejaagde stedelijke beleving staan de zusterprovincies juist voor levenskwaliteit: lekker langzaam Limburg.

Volop kansen dus.