Oercollectie

Museum van Bommel van Dam gaat op zoek naar zijn roots. Een boek en een film documenteren de schenking uit 1969 die de grondslag vormt van het museum dat met een derde van de collectie van het echtpaar Van Bommel-van Dam al vol hangt. Wat strijkt een gereformeerd Amsterdams echtpaar uitgerekend in Venlo neer? “Kunst kan de mens verheffen en moet daarom zo breed mogelijk worden getoond”.

Andere tijden in Venlo

Naast, boven en onder elkaar hangen ze in de centrale zaal: de schilderijen uit de ‘oercollectie’ van het Venlose Museum van Bommel van Dam. Heel veel zijn het er. En vooral heel divers. Landschapjes en grote abstracte doeken, felle kleuren en sobere tekeningen, braaf en baanbrekend, zo’n beetje alles wat er in de jaren vijftig en zestig in Nederland speelde is aanwezig. In de andere ruimtes gaat het verder: Armando, Rudi Bierman, Jaap Min, Jan Schoonhoven, Melle, Edouard Righetti, Ger Lataster, Hans Olde, Kees Franse, Edgar Fernhout en zo kunnen we nog wel even doorgaan.

Toch bleef voor deze expositie meer dan twee derde van de collectie in het depot. In het huis van Maarten en Reina van Bommel-van Dam aan de Sarphatistraat in Amsterdam moet het nog veel erger zijn geweest. Daar stond, naar verluidt, het echtelijk bed een stukje van de muur om in de tussenliggende ruimte nog een paar schilderijen te kunnen opslaan.
Maarten van Bommel (1906-1991), effectenhandelaar en later directeur bij de Twentsche Bank, en Reina van Dam (1910-2008), verpleegster, trouwden in 1944. Het echtpaar bleef kinderloos en legde ziel en zaligheid in de opbouw van een verzameling van hoofdzakelijk Nederlandse eigentijdse kunst, aangevuld met internationale grafiek en etnografica. Eind jaren zestig – Maarten was inmiddels vervroegd met pensioen gegaan in verband met hartproblemen – vonden ze het mooi genoeg geweest. Ze schonken hun collectie aan de gemeente Venlo op voorwaarde dat die er een museum omheen zou bouwen. Zelf gingen ze er, eveneens op kosten van de gemeente, pal naast wonen.
Niet gek geregeld, zou je zeggen.
Maar toch: wat bracht een gereformeerd Amsterdams echtpaar ertoe uitgerekend in Venlo neer te strijken? En wat bracht de gemeente Venlo ertoe de omvangrijke, kwalitatief nogal uiteenlopende verzameling te aanvaarden en fors te investeren in de bouw en exploitatie van een museum, met een villa en gebruik van auto voor de gulle gevers op de koop toe?

Een kleine veertig jaar na dato begonnen ook directie en staf van Museum van Bommel van Dam zich af te vragen hoe het nu zat met die ‘oercollectie’. De ruim duizend kunstwerken werden opnieuw in kaart gebracht. Men dook in de archieven, verzamelde brieven en beeldmateriaal en snorde mensen op die het allemaal nog hebben meegemaakt. Het resultaat is een museumvullende tentoonstelling met werken die deels al jaren niet meer te zien zijn geweest. Een boek en een documentairefilm gaan uitvoerig in op de ontstaansgeschiedenis van collectie en museum.
Het geheel geeft bovenal een prachtig beeld van een periode. Kijk naar de fragmenten uit de beslissende raadsvergadering op 12 juni 1968, luister naar de woordkeus en de dictie van Maarten van Bommel, lees de knipsels uit het Dagblad voor Noord-Limburg en het E3 Journaal: het is haast tastbaar dichtbij maar tegelijkertijd onbereikbaar ver weg. Andere tijden in Venlo.
Maarten en Reina van Bommel-van Dam, hard werkend en zelfs op een vakantiefoto keurig in het pak, komen naar voren als ouderwetse notabelen. Maarten had in zijn jonge jaren goed geboerd in de effectenhandel, maar kunst betekende alles voor hem. Hij sleepte zijn vrouw mee in zijn passie. Samen besteedden zij hun vrije tijd en hun hele vermogen aan hun verzameling. Dat deden ze natuurlijk in de eerste plaats voor zichzelf, geef ze eens ongelijk, maar ze hadden ook een missie. Ze ondersteunden armlastige kunstenaars door herhaalde aankopen en door ze zonodig met raad en daad bij te staan. En misschien nog belangrijker: ze beschouwden het verzamelen van kunst als “een cultuurdaad”. Kunst kon de mens verheffen en moest daarom zo breed mogelijk getoond worden. Vanuit deze oprechte overtuiging gingen ze, toen de jaren begonnen te tellen, op zoek naar een plek om hun collectie publiek toegankelijk te maken. Dat hun naam op die manier tot in lengte van dagen zou voortleven was natuurlijk mooi meegenomen.
De keuze voor ‘de provincie’ was vooral strategisch. Welke provincie deed er klaarblijkelijk minder toe. Dirk Hannema, oud-directeur van Museum Boijmans die zijn eigen collectie had ondergebracht in een kasteeltje in Heino bij Zwolle, waarschuwde het echtpaar al in 1959 dat het “weinig zin” had “iets nieuws te creëren in een stad als Amsterdam b.v.” De Van Bommels boden hun collectie dan ook her en der aan. Eenvoudig was het niet. Een wethouder van de Friese gemeente Dantumadeel, geciteerd in het bij de expositie verschenen boek Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo, stelde vast dat de eisen van het echtpaar “er net om lige”.
Dat Limburg uiteindelijk toehapte was, zoals vaker in dit soort gevallen, het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Het verzoek van het echtpaar Van Bommel-van Dam belandde aanvankelijk op het bureau van Harry Dobbelstein, directeur van de Culturele Raad Limburg. Deze speelde het door naar Venlo, waar zijn voormalige dorpsgenoot Lei Alberigs de scepter zwaaide over de Culturele Dienst. Stadsarchivarissen Jos de Jong en Frans Hermans spreken in het boek over de ‘Elsloo-connectie’. Het voorzetje van Dobbelstein en Alberigs was vooral gericht op de toenmalige burgemeester van Venlo, Leonard de Gou. Deze gepromoveerde rechtshistoricus had een grote belangstelling voor kunst en geschiedenis en beschouwde de culturele wederopbouw van de stad als een noodzakelijk onderdeel van het oorlogsherstel. De ideeën van Maarten en Reina over de maatschappelijke functie van kunst sloten hierbij goed aan. Zonder veel moeite loodste De Gou de schenking, met voorwaarden en al, door de gemeenteraad en bezorgde Venlo het eerste museum voor moderne kunst in Limburg. Tegenwoordig laten gemeentes zich niet zo snel meer tot een dergelijk kostbaar avontuur verleiden, stelt Renée Steenbergen in haar bijdrage aan het boek. En inderdaad, de discussie over de vestiging van een Tajiri-museum in Venlo verloopt dezer dagen een stuk minder voortvarend.

De doorsnede van de ‘oercollectie’ die nu in het museum te zien is, laat je even meelopen in de zoektocht die een verzamelaar van eigentijdse kunst onvermijdelijk moet afleggen. Het is interessant te zien dat, althans voor Maarten en Reina, de keuze tussen figuratief en abstract allesbehalve absoluut is. Ze kochten alles door elkaar en dat doet eigenlijk wel weer denken aan de huidige stand van zaken in de kunst. Sommige namen in de collectie hebben de tand des tijds ongeschonden doorstaan (Armando, Benner, Bogart, Fernhout, Lataster, Schoonhoven, Wagemaker), andere zijn – meer of minder terecht – in de vergetelheid geraakt.
Met het voordeel van de terugblik valt op dat bepaalde namen geheel ontbreken, bijvoorbeeld die van Cobra-kunstenaars als Appel, Constant of Wolvecamp. Daar zagen Maarten en Reina kennelijk niet zoveel in. Dergelijke lacunes scherpen het oog voor het enigszins behoudende karakter van de verzameling. Zo haakte het echtpaar af bij het radicale Nul-werk van Armando en Schoonhoven.
Het leukste zijn natuurlijk de ‘ontdekkingen’. Nardus van de Ven is er zo een. In zijn weerbarstige halve abstractie en zijn intensiteit lijkt de Vogel op tak van deze Eindhovense zondagsschilder – in retrospectief – warempel op de apenverdrietbomen van Raoul de Keyser.

Gerrit Benner, Duinen, 1953. (gouache op papier, 55×74,5cm)

De verhuizing van de familie Van Bommel-van Dam van Amsterdam naar Venlo. foto Sef Dael

Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo. Museum van Bommel van Dam, Venlo, t/m 24 januari 2010. Zie www.vanbommelvandam.nl.